Btw aftrekbaar bij short-stay verhuur appartementen

Een ontwikkelaar verbouwt een monumentale boerderij tot vijf appartementen en vraagt € 170.000 aan btw terug over de verbouwingskosten. Het bedrijf wil de appartementen volledig gemeubileerd verhuren voor maximaal zes maanden aan tijdelijke bewoners, zoals expats en uitwisselingsstudenten. De Belastingdienst weigert de btw-teruggaaf, omdat normale woningverhuur btw-vrijgesteld is. Voor vastgoedontwikkelaars rijst de vraag wanneer verhuur precies belast is. Wanneer valt verhuur van gemeubileerde appartementen onder de btw-belaste short-stay uitzondering?

Short-stay-uitzondering

Het ontwikkelbedrijf stelt dat de geplande verhuur van de appartementen btw-belast is. De appartementen worden volledig gemeubileerd verhuurd voor maximaal zes maanden aan mensen die tijdelijk in Nederland verblijven, zoals expats en uitwisselingsstudenten. De huurders hoeven niet te zorgen voor inventaris of onderhoud. Deze verhuur concurreert volgens het bedrijf direct met hotels en vakantieverblijven, waardoor de short-stay uitzondering van toepassing is. Dit maakt de verhuur btw-belast en de verbouwkosten aftrekbaar.

De inspecteur houdt vol dat de verhuur btw-vrijgesteld is, omdat het in zijn ogen gewone woningverhuur betreft. De appartementen hebben in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (het BAG) een woonfunctie en zij kunnen voor langere duur worden gebruikt. De short-stay uitzondering geldt alleen voor echte hotel- en vakantieaccommodatie, niet voor appartementen die ook als gewone woning kunnen dienen. Omdat de verhuur vrijgesteld is, komt de btw op verbouwkosten niet voor aftrek in aanmerking.

Btw-belast

De rechtbank oordeelt dat het ontwikkelbedrijf volledig gelijk heeft door toepassing van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Volgens die criteria moet het gaan om verblijfsruimten die zijn toegerust om kort te verblijven, zonder dat de huurder belast is met de zorg voor inventaris. Het bedrijf maakt aannemelijk dat het de appartementen volledig gemeubileerd wil verhuren voor maximaal zes maanden. Deze prestatie concurreert direct met hotels, omdat beide sectoren verblijf aanbieden voor relatief korte perioden met volledige uitrusting. Het feit dat de appartementen in het BAG een woonfunctie hebben, doet niet ter zake. De aard van de prestatie is beslissend. Omdat het bedrijf accommodatie verstrekt die concurreert met hotel- en vakantiebestedingsbedrijven, valt de verhuur onder de short-stay uitzondering en is deze btw-belast.

Maatwerk

Deze uitspraak bevestigt opnieuw de toepassing van criteria die de Hoge Raad al in 2007 vaststelde voor short-stay verhuur. De criteria zijn al jarenlang helder: kort verblijf, volledig gemeubileerd, geen zorg voor inventaris en concurrentie met hotels. De regels zijn duidelijk, maar de toepassing vraagt maatwerk per situatie.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:3298 | 27-05-2025

Nultarief geweigerd bij onduidelijk vervoer naar Duitsland

Een machinehandelaar koopt een machine en verkoopt deze door aan een Duitse afnemer. Het bedrijf past het nultarief toe bij de verkoop en vraagt de btw terug over de inkoop. De Belastingdienst betwist echter dat de machine daadwerkelijk naar Duitsland is vervoerd vanwege inconsistenties in vrachtbrieven en getuigenverklaringen. Voor exporterende ondernemers rijst de vraag welk bewijs nodig is voor toepassing van het nultarief bij intracommunautaire leveringen. 

Transport naar Duitsland

De machinehandelaar stelt dat de machine correct naar de Duitse afnemer is vervoerd en het nultarief daarom terecht is toegepast. Als bewijs voert het bedrijf vier vrachtbrieven aan, plus getuigenverklaringen van betrokkenen. De machine wordt in delen vervoerd naar het Duitse bedrijf, wat de verschillende transportdocumenten verklaart. Het bedrijf beroept zich ook op de onschuldpresumptie: in de strafzaak over dezelfde btw-aangifte is een van de bestuurders vrijgesproken van opzettelijk onjuiste aangifte.

Te veel feiten kloppen niet 

De rechtbank oordeelt dat het bedrijf niet slaagt in de bewijslast. Te veel feiten kloppen niet met elkaar. De rechtbank oordeelt dat de kilometerregistraties geen begin- en eindbestemming vermelden, geregistreerde afstanden kloppen niet met werkelijke afstanden naar Duitsland, de Duitse belastingdienst meldt dat het afleveradres niet bestaat en getuigen geven inconsistente verklaringen. Eén chauffeur ontkent zelfs zijn handtekening op een vrachtbrief en stelt nooit naar Duitsland te zijn gereden. Deze ongerijmdheden maken het onmogelijk te concluderen dat de machine daadwerkelijk naar Duitsland is vervoerd. Het feit dat het bedrijf in de strafzaak is vrijgesproken, doet niet ter zake. Belastingrecht en strafrecht hanteren verschillende bewijskaders.

Zorgvuldige documentatie

Deze uitspraak toont het belang van zorgvuldige documentatie bij intracommunautaire leveringen aan. Uit de problemen in deze zaak wordt duidelijk wat wél goed bewijs zou zijn geweest:

  • complete kilometerregistraties met duidelijke begin- en eindbestemmingen van alle ritten;
  • kloppende afstanden die overeenkomen met werkelijke routes naar het Duitse afleveradres;
  • bestaand en geverifieerd afleveradres dat door Duitse autoriteiten kan worden bevestigd;
  • consistente vrachtbrieven met correcte handtekeningen van chauffeurs die de ritten daadwerkelijk hebben uitgevoerd;
  • eenduidige getuigenverklaringen van alle betrokkenen zonder wisselende verhalen achteraf;
  • echte orderbevestigingen en correspondentie die aansluiten bij de feitelijke levering;
  • tachograafgegevens die de ritten naar Duitsland bevestigen;
  • bevestiging van ontvangst, ondertekend door de Duitse afnemer op de afleverlocatie;
  • btw-nummerverificatie van de Duitse afnemer bij de Duitse belastingdienst;
  • bewijs van daadwerkelijke betaling door de Duitse afnemer;
  • fotodocumentatie van de machine op de Duitse locatie;
  • eventuele douanepapieren of andere transportdocumenten;
  • verzekeringspapieren voor het transport naar Duitsland.

Voor exporterende bedrijven geldt: zorg voor waterdichte administratie zonder onduidelijkheden of tegenstrijdigheden. Elke inconsistentie kan leiden tot weigering van het nultarief en kostbare naheffingen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:3318 | 27-05-2025

Btw op factuur? Dan ook btw betalen!

Een ondernemer drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij houdt zich bezig met het managen van internationale projecten, met een specialisatie in industriële koelsystemen. De werkzaamheden worden wereldwijd uitgevoerd. In 2017 en 2018 verricht hij werkzaamheden voor een Nederlandse opdrachtgever en brengt daarbij, ten onrechte, Nederlandse btw in rekening op zijn facturen. Hij geeft echter niet alle gefactureerde bedragen aan in zijn btw-aangifte. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op.

De ondernemer is van mening dat de inspecteur de te weinig aangegeven btw niet kan naheffen en stapt naar de rechter. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij zijn diensten vanuit Spanje heeft verricht en dat hij per abuis Nederlandse btw in rekening heeft gebracht. Van een woonplaats dan wel onderneming in Nederland is geen sprake.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat iedereen die op een factuur melding maakt van btw, deze belasting verschuldigd is. Dit geldt ongeacht of de handeling zelf aan btw onderworpen is. De plaats waar de diensten zijn verricht is niet relevant voor het ontstaan van de belastingschuld. De btw is verschuldigd in de lidstaat die op de factuur vermeld staat, zelfs als de handeling in die lidstaat niet belastbaar was.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:2192 | 14-04-2025