Werkelijk rendement over hele vermogen, niet per vermogensbestanddeel

Een man doet aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021. Hij geeft in zijn aangifte een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) op van € 35.616. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende vermogensbestanddelen, waaronder vorderingen op zijn kinderen en een verhuurde woning. De Belastingdienst stelt op basis van deze aangifte de aanslag vast. De man maakt bezwaar tegen deze aanslag. Hij stelt dat het werkelijk rendement op bepaalde vermogensbestanddelen, zoals de vorderingen, lager is dan het forfaitaire rendement dat de inspecteur heeft toegepast. Volgens hem is het gebruik van dit forfaitaire rendement niet in lijn met het verbod op discriminatie en het recht op eigendom uit het EVRM. De inspecteur wijst het bezwaar af.

De man gaat vervolgens in beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de aanslag inkomstenbelasting over 2021 terecht op het forfaitaire rendement heeft vastgesteld. Dit is immers niet hoger dan het werkelijk rendement uit het vermogen van de man. De rechtbank benadrukt dat het werkelijk rendement voor de gehele rendementsgrondslag in box 3 moet worden berekend en niet alleen op afzonderlijke vermogensbestanddelen, zoals de door de man aangevoerde vorderingen. De rechtbank beoordeelt alle vermogensbestanddelen, waaronder de verhuurde woning en de daarmee samenhangende waardestijging, huurinkomsten en de rente die de man ontving op zijn vorderingen. Bij deze berekening houdt de rechtbank rekening met de waarden en geldstromen die de man heeft opgegeven en concludeert dat het totaal opgetelde werkelijk rendement (€ 52.610) hoger is dan het forfaitaire rendement (€ 35.616).

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNNE:2025:3648 | 03-09-2025

Contributie als gift

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst neemt het standpunt in dat contributie aan een vereniging die is aangemerkt als ANBI kan kwalificeren als een aftrekbare gift. Dit geldt alleen als daar geen directe tegenprestatie tegenover staat, of als die tegenprestatie van bijkomstige aard is.

Een gift is een bevoordeling uit vrijgevigheid of een verplichte bijdrage zonder directe tegenprestatie. Contributie kan worden aangemerkt als een verplichte bijdrage die is verschuldigd voor het lidmaatschap van een vereniging. Leden zijn vrij in hun keuze om geen lid te worden of te blijven van de vereniging, in welk geval de contributie niet (meer) is verschuldigd. 

De aard van de tegenprestatie bepaalt of de contributie aftrekbaar is:

  • Geen of symbolische tegenprestatie
    Contributie is volledig aftrekbaar. Denk bij een symbolische tegenprestatie aan een tijdschrift of korting op toegang tot natuurgebieden.
  • Meer dan bijkomstige tegenprestatie
    Alleen het deel van de contributie dat niet aan de tegenprestatie is toe te rekenen, is aftrekbaar. Voorbeelden zijn kortingen op verzekeringen, gratis producten of toegang tot evenementen.
  • Niet te splitsen contributie
    Als de contributie niet kan worden gesplitst in een deel voor de tegenprestatie en een deel voor andere doeleinden, geldt de volledige betaling als vergoeding voor de tegenprestatie. In dat geval is geen aftrek mogelijk.

Een lidmaatschap dat ‘gratis’ wordt verstrekt bij een gift aan de vereniging moet nader worden beoordeeld. Als de tegenprestatie van meer dan bijkomstige aard is, moet de gift worden gesplitst. Alleen het deel zonder tegenprestatie komt in aanmerking voor aftrek.
 

Bron: Belastingdienst | overig | KG:202:2025:13 | 31-08-2025

Door lang wachten met transport geen nultarief

Een paardenhandelaar verkoopt vier wedstrijdpaarden aan buitenlandse kopers en past het nultarief toe, omdat de paarden later uitgevoerd worden. Bij drie paarden ligt meer dan een half jaar tussen het moment van verkoop en het moment van uitvoer. Ondertussen nemen de paarden actief deel aan wedstrijden. De Belastingdienst is daarom van mening dat het nultarief ten onrechte is toegepast en legt een naheffingsaanslag op.

De paardenhandelaar voert aan dat sprake is van voldoende temporeel en materieel verband tussen levering en uitvoer. De handelaar klaagt bovendien over schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De inspecteur heeft namelijk haar argumenten niet beoordeeld voordat de naheffing werd opgelegd.

De Belastingdienst houdt vol dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst. Volgens de inspecteur ontbreekt een voldoende verband tussen levering en uitvoer. Hij erkent weliswaar geen tijd te hebben gehad voor de beoordeling van de argumenten, maar wijst op de dreigende verjaring van de naheffingstermijn. Daarbij stelt hij dat belanghebbende te laat reageerde op het informatieverzoek, waardoor tijdsdruk ontstond.

Verdedigingsbeginsel

De rechtbank oordeelt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, maar dat dit gerechtvaardigd is door de dreigende verjaring. Weliswaar heeft de inspecteur de argumenten van de handelaar niet beoordeeld, maar de tijdsdruk is niet aan hem toe te rekenen. Immers, belanghebbende reageerde pas na zes weken op het informatieverzoek.

Leveringsmoment

Voor de toepassing van het nultarief stelt de rechtbank vast dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst, niet bij de uitvoer. De rechtbank baseert dit oordeel op vier concrete elementen:

  1. Directe betalingsverplichting
    Uit de koopovereenkomsten volgt dat afnemers direct de volledige koopsom verschuldigd zijn.
  2. De "as is, where is"-voorwaarde
    De rechtbank interpreteert dit als een normaal kooprechtelijk beding. Deze voorwaarde houdt in dat de koper het paard accepteert in de staat waarin het zich bevindt ten tijde van de koop. Het is geen uitstelling van eigendomsoverdracht, zoals belanghebbende beweert.
  3. Het economisch belang
    Vanaf het sluiten van de koopovereenkomsten komt het economisch belang bij de afnemers te liggen.
  4. Als eigenaar geregistreerd
    De afnemers of hun ruiters hebben meerdere ritten met de paarden gereden tussen koop en uitvoer. Daarnaast staan zij ruim voorafgaand aan de uitvoer als eigenaar geregistreerd in de internationale paardensportdatabase.

Materieel en temporeel verband

Voor drie paarden ontbreekt volgens de rechtbank voldoende verband tussen levering en uitvoer. De periodes bedragen namelijk acht maanden tot een jaar tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs heeft overgelegd voor een temporeel en materieel verband. Daarbij wijst het feit dat paarden tussen levering en uitvoer in verschillende landen aan wedstrijden deelnemen eerder op het tegendeel van zo'n verband.

Voor één paard is het nultarief echter wel van toepassing. Hier bedraagt de periode anderhalve maand tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank acht aannemelijk dat deze periode nodig was voor quarantaineregels en het regelen van transport. Hierdoor bestaat een temporeel en materieel verband. Training en wedstrijddeelname om in topvorm te blijven verbreekt het materiële verband in dit geval niet vanwege de korte periode.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:5158 | 06-08-2025