Laag tarief bij tijdelijk gebruik van meer dan zes maanden

De staatssecretaris van Financiën heeft het beroep in cassatie ingetrokken tegen de uitspraak van Hof Den Haag van 10 april 2025. De uitleg van het hof biedt duidelijkheid omtrent de toepassing van het verlaagd tarief en de startersvrijstelling en draagt bij aan een verbetering van de uitvoerbaarheid van de regeling, aldus de staatssecretaris.

Tijdstipbelasting

Aangezien de overdrachtsbelasting een tijdstipbelasting is, dient de toepassing van het verlaagd tarief en de startersvrijstelling op het moment van verkrijging te worden getoetst. In hoeverre kan aan het hoofdverblijfcriterium worden voldaan als reeds voor of op het moment van de verkrijging vaststaat dat de woning slechts tijdelijk als hoofdverblijf zal worden gebruikt?

Zes maanden

Voor het begrip ‘anders dan tijdelijk’ kan worden aangesloten bij de termijn van zes maanden die in de parlementaire geschiedenis wordt genoemd. Deze termijn van zes maanden kan worden aangehouden voor zowel de hoofdverblijfverklaring als voor de periode van het daadwerkelijk als hoofdverblijf gebruiken van de woning. Een en ander behoudens situaties van oneigenlijk gebruik of misbruik.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2025-0000015214 | 18-06-2025

Nieuwe splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting vanaf juli 2025

Vanaf 1 juli 2025 gelden er nieuwe regels voor de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling kan helpen om bij een juridische splitsing geen overdrachtsbelasting te betalen over bedrijfspanden of ander onroerend goed. De overheid scherpt de eisen echter aan, waardoor het minder eenvoudig wordt om van deze regeling gebruik te maken. Hieronder volgt een overzicht van de veranderingen en hun impact op ondernemers.

Wat verandert er?

Tot nu toe voldeed men meestal aan de splitsingsvrijstelling door te voldoen aan de voorwaarden van de vennootschapsbelasting. Vanaf 1 juli 2025 controleert de Belastingdienst apart of er sprake is van een actieve onderneming in het afgesplitste deel. Dit betekent dat het niet langer mogelijk is om alleen een vastgoedportefeuille af te splitsen zonder overdrachtsbelasting te betalen. De wetgever wil voorkomen dat bedrijfspanden of grond worden doorgeschoven zonder een echte bedrijfsactiviteit.

Driejaarstermijn en aanhoudingsverplichting

Een belangrijk onderdeel van de nieuwe regels is de driejaarstermijn. Deze termijn houdt in dat de onderneming in het afgesplitste deel ten minste drie jaar moet worden voortgezet. Ook moeten de aandelen in de nieuwe rechtspersoon minstens drie jaar worden aangehouden. Wordt het pand of de aandelen binnen die periode verkocht, dan moet alsnog overdrachtsbelasting worden betaald. Het tarief voor zakelijk vastgoed ligt momenteel op 10,4%. Deze kosten kunnen flink oplopen, vooral als het bedrijfspand een hoge waarde heeft.

Uitzondering: ruziesplitsing

Voor een ruziesplitsing worden de regels per 1 juli 2025 iets milder. Bij een conflict tussen medeaandeelhouders, waarbij besloten wordt ieder een eigen weg te gaan, vervalt de eis van een actieve onderneming. Het is dan toegestaan om passief bezit, zoals verhuurd vastgoed, te splitsen zonder direct overdrachtsbelasting te betalen. De driejaarstermijn voor het aanhouden van aandelen blijft echter gelden. Als het afgesplitste vastgoed kort na de splitsing wordt verkocht, vervalt ook hier de vrijstelling.

Waarom is dit belangrijk?

De strengere splitsingsvrijstelling raakt veel ondernemers die hun structuur willen veranderen. Bijvoorbeeld bij het voorbereiden van een bedrijfsopvolging of het spreiden van risico’s door vastgoed in een aparte bv onder te brengen. Wat voorheen relatief eenvoudig mogelijk was, wordt straks lastiger en soms duurder. Als niet aan de nieuwe voorwaarden wordt voldaan, kan de Belastingdienst een aanslag opleggen van 10,4% over de waarde van het pand.

Conclusie

Bij het afsplitsen van een bedrijfsonderdeel of het aanpassen van de vastgoedstructuur is het belangrijk om goed op de nieuwe regels te letten die per 1 juli 2025 ingaan. Controleer of aan de ondernemingseis, de driejaarstermijn en de aanhoudingsverplichting wordt voldaan. Lukt dat niet, dan kan een herstructurering een stuk duurder uitpakken.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetswijziging | 17-12-2024

Overdrachtsbelasting bij aankoop van een woning: wanneer komt u in aanmerking voor het verlaagde tarief?

In de regel betaalt u bij de aankoop van een eigen woning 2% overdrachtsbelasting, maar er bestaan verrassende uitzonderingen. In deze zaak draait het om de vraag wanneer iemand wel en wanneer iemand niet kan profiteren van het lagere tarief. Het lage tarief geld als de verkrijger de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en zonder voorbehoud schriftelijk vastlegt. De inspecteur vond dat de woning niet lang genoeg als hoofdverblijf werd gebruikt en legde daarom een naheffingsaanslag op. De rechtbank moest oordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

Feiten

Een stel kocht op 31 januari 2021 een woning, met de bedoeling deze als hoofdverblijf te gaan gebruiken. De vereist verklaring is voor de levering opgesteld. Nog voor deze woning werd geleverd, kocht het stel een andere woning. Nadat de eerste woning was geleverd, heeft het stel deze woning betrokken. Nog geen drie maanden later is de tweede woning geleverd. Weer een maand later heeft het stel de tweede woning betrokken.

Standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende stelde dat zij de intentie had om de eerste woning ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf’ te gaan gebruiken. Zij had een daartoe strekkende verklaring bij de inspecteur ingediend. De belanghebbende stelde de eerste woning verlaten te hebben vanwege persoonlijke omstandigheden. Volgens haar waren deze omstandigheden van dien aard dat zij redelijkerwijs niet in staat was de woning langdurig als hoofdverblijf te gebruiken. Daarom was zij van mening dat zij recht had op het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting. De belanghebbende beriep zich op de wettelijke bepaling die luidt dat, indien sprake is van een onvoorziene omstandigheid, het verlaagde tarief toch kan gelden. Zij stelde dat de aankoop van een tweede woning, waar zij zich beter thuis voelde, een dergelijke onvoorziene omstandigheid vormde. Zij benadrukte dat haar intentie altijd was geweest om beide woningen langdurig als hoofdverblijf te gebruiken.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur vond dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief voldeed. Volgens de inspecteur was het criterium 'anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken’, duidelijk niet gehaald. Daarom legde hij een naheffingsaanslag op voor het verschil tussen het verlaagde tarief van 2% en het algemene tarief van 8%. Daarnaast betoogde de inspecteur dat de aankoop van de tweede woning geen onvoorziene omstandigheid vormde, zoals bedoeld in de wet. De wetgever had namelijk specifieke situaties voor ogen, zoals overlijden, echtscheiding of baanverlies, en niet de wens om een andere woning te betrekken. Daarmee achtte de inspecteur het beroep van de belanghebbende op onvoorziene omstandigheden ongegrond.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank moest oordelen of de belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het criterium 'anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken' inhoudt dat de woning minimaal zes maanden als hoofdverblijf moet worden gebruikt. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. In dit geval was het duidelijk dat belanghebbende de eerste woning slechts voor een korte periode als hoofdverblijf had gebruikt, waarna zij verhuisde naar de tweede woning. De rechtbank overwoog dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden niet van dien aard waren dat het onmogelijk was om de woning langdurig te gebruiken. De aankoop van een tweede woning was een bewuste keuze en geen onverwachte gebeurtenis, die onder de noemer 'onvoorziene omstandigheden' valt.
De rechtbank concludeerde daarom dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Dit betekende dat belanghebbende alsnog 8% overdrachtsbelasting moest betalen voor de eerste woning. Ook de in rekening gebrachte belastingrente bleef in stand, aangezien deze volgde uit de naheffingsaanslag.

Advies voor woningkopers

Bent u van plan een woning te kopen en twijfelt u of u in aanmerking komt voor het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting? Het is belangrijk om vooraf goed te begrijpen welke voorwaarden hiervoor gelden. In sommige gevallen kan een verkeerde inschatting leiden tot een naheffingsaanslag, met aanzienlijke financiële gevolgen. Neem daarom gerust contact met ons op. Wij helpen u graag.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20247633, BRE 23/9740 | 06-11-2024