Emigrant wint kwijtschelding van conserverende aanslag

Een Nederlandse ondernemer emigreert in 2012 naar Zwitserland en krijgt een conserverende aanslag van € 12,2 miljoen over zijn aanmerkelijk belang. Na tien jaar uitstel van betaling vraagt hij kwijtschelding, maar de Belastingdienst weigert, omdat hij naar hun mening onvoldoende informatie heeft verstrekt over mogelijke verboden handelingen. Mag de Belastingdienst na afloop van de tienjarige uitsteltermijn nog onderzoeken of verboden handelingen hebben plaatsgevonden?

Automatische kwijtschelding na tien jaar?

De ondernemer stelt dat hij recht heeft op kwijtschelding, omdat de tienjarige uitsteltermijn is verstreken. Hij heeft alle benodigde informatie verstrekt en de Belastingdienst weigert concreet aan te geven welke gegevens nog ontbreken. Volgens hem was het de bedoeling van de wetgever dat na tien jaar automatisch kwijtschelding volgt zonder verdere voorwaarden. 

Onderzoeksbevoegdheid na uitsteltermijn?

De Belastingdienst houdt vol dat zij ook na afloop van de tienjarige termijn bevoegd is om te beoordelen of binnen die periode verboden handelingen hebben plaatsgevonden. Volgens de Belastingdienst heeft de ondernemer niet alle gevraagde informatie verstrekt over de jaarrekeningen van zijn vennootschap en mogelijke uitkeringen van reserves. Zonder deze gegevens kan niet worden vastgesteld of het uitstel eerder had moeten worden beëindigd. Kwijtschelding kan daarom worden geweigerd op grond van onvoldoende informatieverstrekking.

Volledige kwijtschelding

De rechtbank geeft de ondernemer volledig gelijk en verleent kwijtschelding van € 12,2 miljoen. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting over zijn bevoegdheden na de tienjarige termijn:

  • Geen onderzoeksbevoegdheid na tien jaar. De wettekst voorziet alleen in beëindiging van uitstel binnen de tienjarige termijn, niet erna. De Belastingdienst heeft geen recht om achteraf te beoordelen of verboden handelingen hebben plaatsgevonden.
  • Parlementaire geschiedenis bevestigt automatische kwijtschelding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat het de bedoeling is dat de aanslag uiterlijk na tien jaar vervalt" zonder nadere voorwaarden.
  • Bescherming tegen oneindige uitvraag. Een andere uitleg zou betekenen dat emigranten permanent onderhevig blijven aan informatieverplichting, wat niet de bedoeling van de wetgever is.

Duidelijkheid voor conserverende aanslagen 

Deze uitspraak brengt duidelijkheid voor emigrerende ondernemers met conserverende aanslagen uit de oude regelgeving. Na afloop van de tienjarige uitsteltermijn volgt automatisch kwijtschelding, zonder dat de Belastingdienst nog kan onderzoeken of binnen die periode verboden handelingen hebben plaatsgevonden. Dit biedt zekerheid voor ondernemers die al jaren in onzekerheid verkeren over hun belastingverplichtingen. De uitspraak geldt alleen voor conserverende aanslagen onder de oude regelgeving vóór september 2015.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:2903 | 13-05-2025

Open norm fiscale woonplaatsbepaling onder vuur

Een man verplaatst zijn werkzaamheden van Monaco naar Nederland. Hij komt daarbij in een geschil met de Belastingdienst over zijn fiscale woonplaats. Het geschil concentreert zich op de eerste maanden van 2016, waarin bijna € 2,3 miljoen aan loon is ontvangen. Wanneer de belastingplichtige in die periode fiscaal in Nederland woont, is dit loon in Nederland belast. De zaak leidt tot een principiële vraag: is de huidige open norm voor woonplaatsbepaling nog wel van deze tijd?

De open norm voor woonplaatsbepaling

Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Deze eenvoudige regel bestaat al meer dan 130 jaar in vrijwel ongewijzigde vorm. De jurisprudentie heeft dit ingevuld met het criterium dat iemand in Nederland woont als er een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestaat.

In zijn verzoek aan de Hoge Raad betoogt de man dat deze open norm aan herijking toe is. Het woonplaatsbegrip is naar zijn mening onvoldoende precies en voorzienbaar geworden. Hij pleit voor een striktere invulling, waarbij het begrip wonen uit het normale spraakgebruik centraal staat.

De huidige juridische invulling

De procureur-generaal van de Hoge Raad concludeert in een uitvoerige analyse dat herijking van het woonplaatsbegrip onnodig en ongewenst is. Hij stelt dat de open norm een bewuste keuze van de wetgever is. Een open norm biedt namelijk voordelen, zoals flexibiliteit en de mogelijkheid tot maatwerk. Hierdoor kan de werkelijke situatie van een belastingplichtige worden meegewogen.

Daarnaast is het sinds 1927 vaste jurisprudentie dat iemand zowel in Nederland als in een ander land kan wonen. Bij een dubbele woonplaats kunnen belastingverdragen uitkomst bieden. De Hoge Raad heeft in diverse arresten de contouren van het woonplaatsbegrip steeds duidelijker gemaakt, zonder het in te perken met rigide regels. Dit zorgt ervoor dat de toepassing in de praktijk duidelijk is.

Rechtsvergelijkend perspectief

Ook in andere rechtsgebieden komen open woonplaatsnormen voor. In het Burgerlijk Wetboek wordt aangesloten bij de woonstede en het werkelijk verblijf. In socialezekerheidswetten wordt veelal dezelfde open norm gehanteerd als in het belastingrecht.

Internationale belastingverdragen lossen de kwestie van dubbele woonplaats op met een tiebreaker. Die stelt stapsgewijs vast in welk land iemand voor verdragsdoeleinden woont. Het probleem in de voorliggende zaak was dat Monaco geen verdragspartner van Nederland is.

Praktische betekenis

De conclusie van de procureur-generaal bevat belangrijke lessen. Ten eerste zijn de feiten doorslaggevend. Alle relevante omstandigheden worden in aanmerking genomen, zonder een vaste rangorde of weging. Daarnaast geldt er geen vereiste van hoofdverblijf. Een duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land. 
Hoewel open normen soms minder voorspelbaarheid bieden, leidt dit in de praktijk slechts in een klein aantal uitzonderlijke gevallen tot problemen. In geval van dreigende dubbele belastingheffing kan een belastingverdrag uitkomst bieden. Echter, als er geen verdrag is, zoals met Monaco, kan dit problematisch zijn.

Bron: Parket bij de Hoge Raad | Conclusie AG | ECLI:NL:PHR:2025:500 | 08-05-2025

Aftrek uitgaven voor inkomensvoorzieningen van buitenlands belastingplichtige: Schumacker-doctrine toegepast

Een inwoner van België, die in Nederland werkzaam is, wil de betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) in Nederland aftrekken. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd. De vraag in een procedure voor de rechtbank is of een inwoner van België recht heeft op aftrek van de betaalde premies. De rechtbank moet oordelen of de weigering van de inspecteur terecht is.

Feiten

De belanghebbende woont in België en werkt in Nederland. In 2019 heeft hij aangifte inkomstenbelasting in Nederland gedaan als buitenlands belastingplichtige. Daarbij heeft hij € 4.994 aan premies voor een AOV bij een Nederlandse verzekeraar in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd wegens het ontbreken van een inkomensverklaring uit België. Volgens de inspecteur voldeed de belanghebbende daardoor niet aan de voorwaarden om als kwalificerend buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt.

Standpunten van partijen

De belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op aftrek van de premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring. Hij beroept zich op het Unierecht en specifiek op de Schumacker-rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Volgens deze rechtspraak heeft een niet-ingezetene recht op aftrekposten in het werkland (in dit geval Nederland) als hij het grootste deel van zijn inkomen daar verdient en in zijn woonland weinig tot geen inkomen geniet.
De inspecteur stelt dat de Nederlandse wet duidelijk is: zonder inkomensverklaring wordt geen aftrek verleend. Hij verwijst naar de nationale wetgeving die vereist dat een buitenlandse belastingplichtige moet bewijzen dat hij in zijn woonland onvoldoende inkomen geniet om voor aftrek in Nederland in aanmerking te komen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank volgt het standpunt van de belanghebbende en verwijst naar de Schumacker-doctrine. Volgens deze Europese jurisprudentie moet Nederland rekening houden met de persoonlijke en gezinssituatie van een belastingplichtige wanneer deze het grootste deel van zijn inkomen in Nederland verdient en in zijn woonland geen inkomsten van betekenis heeft. In dit geval heeft de belanghebbende meer dan 90% van zijn wereldinkomen in Nederland verdiend en slechts een klein deel van zijn inkomen in België. Dit betekent dat hij recht heeft op de volledige aftrek van de AOV-premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring.

De inspecteur stelt nog dat de aftrek pro rata moet worden berekend, omdat de belanghebbende inkomsten zou hebben uit verschillende landen, waaronder Zwitserland. De rechtbank heeft dit argument afgewezen. De belanghebbende heeft de beschikking over een onroerende zaak in Zwitserland, maar heeft daaruit geen inkomsten gehad. De door de inspecteur veronderstelde inkomsten uit andere landen zijn niet meegenomen in de vaststelling van het wereldinkomen van de belanghebbende. Dat betekent dat Nederland de aftrek volledig moet toekennen.

Advies 

Buitenlands belastingplichtigen, die in Nederland inkomsten genieten, moeten altijd proberen om een inkomensverklaring van hun woonland te verkrijgen. Als dit niet mogelijk is, biedt het Unierecht soms alsnog mogelijkheden voor belastingaftrek, zoals in deze zaak bleek.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20246804, 23/10705 | 13-10-2024