Waardedruk zelfbewoning bij waardering van bedrijfsgedeelte bij staking

Bij de waardering van het bedrijfsgedeelte van een woon- en praktijkpand moet rekening worden gehouden met een waardedruk door duurzame zelfbewoning. Dit komt doordat het praktijkgedeelte, hoewel tot het ondernemingsvermogen gerekend, bij staking uitsluitend voor privédoeleinden bestemd was en niet op een zelfstandige wijze verhuurd of verkocht kon worden zonder aanzienlijke aanpassingen of investeringen.

Tot deze conclusie komt de rechter in een zaak die aangespannen werd door een fysiotherapeut. Deze heeft in 2018 zijn praktijk gestaakt. Het praktijkgedeelte behoort tijdens de bedrijfsvoering tot het ondernemingsvermogen en wordt uitsluitend zakelijk gebruikt. Bij de staking van de onderneming in 2018 verhuist het praktijkgedeelte naar het privévermogen van de fysiotherapeut. Later dat jaar dient de fysiotherapeut zijn aangifte inkomstenbelasting in. De Belastingdienst neemt deze aangifte over en legt een aanslag op. Enkele jaren daarna beseft de fysiotherapeut dat er bij het bepalen van de stakingswinst geen rekening is gehouden met een waardedrukkende factor door duurzame zelfbewoning van de praktijkruimte.

De fysiotherapeut betoogt dat het praktijkgedeelte, vanwege de nauwe fysieke verbinding met het woongedeelte, functioneel onderdeel is van de woning en daardoor niet zelfstandig kan worden verhuurd of verkocht zonder het woongenot ernstig te schaden of aanzienlijke investeringen te doen. Hij wijst hierbij op praktische beperkingen. Het praktijkgedeelte heeft weliswaar een eigen toegang, maar deelt voorzieningen zoals nutsaansluitingen, sanitaire faciliteiten en een inpandige doorgang met het woongedeelte. Bovendien betreft het één kadastraal perceel, wat verkoop als zelfstandige eenheid onmogelijk maakt.

De rechtbank is het eens met deze argumenten. Zij oordeelt dat het praktijkgedeelte niet rendabel op zichzelf staat en bij de staking uitsluitend voor privédoeleinden blijft bestemd. Hierdoor moet rekening worden gehouden met een waardevermindering door duurzame zelfbewoning bij de vaststelling van de stakingswinst.
 

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:7853 | 02-07-2025

Naheffing terecht, geen bewijs voor mondeling stopzetten van loon

Een man is de enige werknemer van een bv. De man is werkzaam als bestuurder bij meerdere vennootschappen. Als de Ondernemingskamer een nader onderzoek naar de gang van zaken binnen het concern instelt, wordt de bestuurder voor de duur van dat onderzoek geschorst. Met de bestuurder wordt mondeling afgesproken de loonbetalingen stop te zetten. Vanaf dat moment worden er ook geen aangiften loonheffingen meer ingediend door de bv. Als reactie daarop legt de inspecteur naheffingsaanslagen met boetes op.

De bv is het hier niet mee eens en gaat in beroep. De rechtbank komt tot de conclusie dat de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is, omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. De schatting van het loon door de inspecteur wordt als redelijk en niet willekeurig beoordeeld. De bv voert aan dat er een mondelinge afspraak is gemaakt met de bestuurder om de loonbetalingen stop te zetten. Dit zou volgens haar betekenen dat zij geen loonheffing verschuldigd is over de betreffende maanden. De rechtbank wijst dit argument echter af. De bv heeft onvoldoende bewijs geleverd om deze mondelinge overeenkomst aannemelijk te maken.

Daarnaast benadrukt de rechtbank dat het overeengekomen loon al vorderbaar en inbaar is op het tijdstip dat de werkzaamheden worden verricht, ongeacht of de loonbetalingen daadwerkelijk zijn stopgezet. Omdat de bv niet overtuigend kan aantonen dat het loon niet verschuldigd was, blijft de schatting van de inspecteur, gebaseerd op het overeengekomen maandloon, in stand. Hierdoor wordt de naheffingsaanslag niet verder verminderd.

Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. In deze zaak werd niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas, noch dat er bijzondere omstandigheden zijn om de boetes te matigen. Hierdoor blijven zowel de naheffingsaanslagen als de boetes in stand.
 

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:5087 | 03-08-2025

Terugvragen in 2024 betaalde buitenlandse btw

Ondernemers die in 2024 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2024 moet vóór 1 oktober 2025 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen, worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:

  • geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
  • de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd, reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden, geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd, moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen, moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 25-08-2025