Eindejaarstips erf- en schenkbelasting

Aangiftetermijn erfbelasting

Nabestaanden van iemand die op of na 1 januari 2026 overlijdt, krijgen twintig maanden de tijd voor de aangifte erfbelasting. Op dit moment hebben nabestaanden, na iemands overlijden, acht maanden de tijd. Het startmoment voor de belastingrente wordt ook verschoven van acht naar twintig maanden.

Schenkingen kort voor overlijden

Schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden worden niet langer als schenking gezien, maar alleen als deel van de erfenis. Nabestaanden hoeven dan geen aangifte voor de schenkbelasting te doen. Het bedrag van de schenking valt alleen onder de erfbelasting. Voor nabestaanden was het lastig te begrijpen dat ze eerst aangifte voor de schenkbelasting moeten doen en daarna voor de erfbelasting. Ook de verrekening van schenk- en erfbelasting riep vragen op. Dit gaat gelden bij overlijdens vanaf 1 januari 2026 en kan dus al gelden voor schenkingen in de tweede helft van 2025.

Vermogen overhevelen naar de (klein)kinderen?

Als iemand overlijdt, gaat zijn vermogen naar zijn erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen. Zonder testament geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat de langstlevende echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar de echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op de echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling van € 804.698 (2026: € 828.035).

Let op! Deze vrijstelling wordt verminderd met de waarde van de aan de echtgenoot toekomende vrijgestelde pensioenaanspraken. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt tot € 25.490 (2026: € 26.230). 

De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 25.490 (2026: € 26.230) belastingvrij erven.

Laat regelmatig controleren of het testament nog actueel is en past bij de huidige situatie. Geen testament? Overweeg dan om er een op te laten stellen.

Gebruik de schenkingsvrijstellingen

Door tijdens het leven (een deel van) het vermogen vrijgesteld te schenken aan kinderen, kan de toekomstige heffing van erfbelasting worden beperkt. Naast de jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 6.713 (2026: € 6.908), bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar eenmalig een verhoogde vrijstelling van € 32.195 (2026: € 33.129). Voor schenkingen aan kleinkinderen geldt een vrijstelling van € 2.690 (2026: € 2.769).

Ongelijke verdeling echtgenoten

Huwelijkspartners moeten voortaan over de helft van de gemeenschap van goederen schenk- of erfbelasting betalen. Ook wanneer een van de partners bijvoorbeeld al 90% van de gemeenschap van goederen krijgt en slechts 10% erft, wordt over 50% erfbelasting geheven na overlijden van de ander.

Deze maatregel geldt eveneens voor partners die in hun huwelijkse voorwaarden een ongelijke verdeling hebben afgesproken, zoals bij een verrekenbeding. De nieuwe berekening is van toepassing op iedereen die op of na 16 september 2025 (Prinsjesdag) zo’n ongelijke verdeling heeft vastgelegd. Is de ongelijke verdeling vóór die datum al afgesproken, dan verandert er niets.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 27-10-2025

Eindejaarstips voor ondernemingen

Extra belasting brandstofauto van de zaak

Werkgevers die een auto van de zaak beschikbaar stellen aan werknemers, krijgen vanaf 1 januari 2027 te maken met een nieuwe fiscale maatregel. Het gaat om een zogenoemde pseudo-eindheffing van 12% op de cataloguswaarde van personenauto’s die op fossiele brandstof rijden en (mede) privé worden gebruikt. De pseudo-eindheffing geldt alleen voor personenauto’s met CO₂-uitstoot, zoals benzine-, diesel- en hybride auto’s. Elektrische auto’s zijn dus uitgezonderd. Ook motoren en bestelauto’s vallen buiten de regeling.

Een voorwaarde voor toepassing van de regel is dat sprake is van een werkgever-werknemerrelatie. In de praktijk betekent dit dat ook dga’s met een auto op de balans onder deze regeling kunnen vallen. De maatregel geldt niet voor de auto van de ib-ondernemer. De heffing bedraagt 12% van de cataloguswaarde, ongeacht het daadwerkelijke privégebruik. Dus ook woon-werkverkeer telt mee. Voor elke maand waarin de auto ten minste 1 dag ter beschikking is gesteld, is de pseudo-eindheffing voor die gehele maand (1/12) verschuldigd. Werkgevers mogen de kosten voor deze eindheffing niet verhalen op de werknemers. Voor auto’s ouder dan 25 jaar wordt gekeken naar de waarde in het economisch verkeer. De werknemer merkt geen verschil wat betreft zijn loonstrook.

Voor auto’s die al voor 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangsregeling. Tot 17 september 2030 is dan nog geen pseudo-eindheffing verschuldigd. Dit lijkt ver weg, maar komt snel dichterbij. Zeker omdat leasecontracten vaak een looptijd van meerdere jaren hebben.

Minder administratie rondom mobiliteit

Werkgevers die meer dan 100, maar niet meer dan 250 werknemers in dienst hebben, hoeven in de toekomst niet meer te rapporteren hoeveel kilometers hun werknemers afleggen voor zakelijk verkeer of woon-werkverkeer. Bedrijven met 100 of minder werknemers hoeven nu al niet bij te houden hoeveel kilometers hun werknemers afleggen. Deze grens wordt verhoogd naar 250 werknemers. Wanneer de wijziging van de rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit (WPM) ingaat, is nog niet bekend. Eerst moeten de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel aannemen.

Samentelplafond EIA

Er komt een nieuwe bepaling binnen de energie-investeringsaftrek (EIA) die voorkomt dat ondernemingen het maximale investeringsbedrag overschrijden. Voortaan geldt er één gezamenlijk plafond van € 151 miljoen per belastingplichtige per jaar (samentelplafond). Dit maximum geldt voor alle energie-investeringen die een onderneming doet, zowel binnen de eigen organisatie als via samenwerkingsverbanden. Door deze samenvoeging wordt voorkomen dat bedrijven via verschillende routes meer aftrek krijgen dan het maximum.

Bron: Overig | wetswijziging | 27-10-2025

Eindejaarstips btw

Btw-verhoging logies

De voorgenomen verhoging van het lage btw-tarief (9% → 21%) gaat niet door voor cultuur, media en sport. De btw op logies gaat in 2026 wel omhoog. Doet een klant in 2025 al een betaling voor logies die plaatsvindt in 2026 of later? Dan geldt meteen het tarief van 21% btw. Dit geldt ook bij vouchers voor enkelvoudig gebruik die bestemd zijn voor logies in 2026 of later. Bijvoorbeeld bij een cadeaubon voor een overnachting in een hotel in 2026.

Herziening btw-aftrek diensten aan onroerende zaken

Voor diensten aan onroerende zaken geldt vanaf 1 januari 2026 een herzieningsregeling. Deze diensten worden (inclusief het jaar van ingebruikname) vijf boekjaren gevolgd, waarbij de btw-aftrek gedurende die periode in overeenstemming wordt gebracht met het gebruik van de onroerende zaak voor belaste of vrijgestelde prestaties. 

Een dienst valt onder de herziening als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan: 

  • De dienst komt gedurende meerdere jaren ten goede aan de onroerende zaak. 
  • De vergoeding voor de dienst is minimaal € 30.000 (exclusief btw). 
  • De dienst is op of na 1 januari 2026 in gebruik genomen.

De start van de herzieningstermijn is gekoppeld aan het moment van ingebruikname van de dienst. De drempel voorkomt dat een ondernemer die over een periode van vijf jaar los van elkaar meerdere (zeer) kleine verbouwingen laat uitvoeren, wordt geconfronteerd met evenzoveel verschillende herzieningstermijnen.

Herziening in laatste aangifte

De btw op bedrijfsmiddelen komt in aftrek naar gelang de mate van het gebruik voor btw-belaste prestaties. Als de mate van het gebruik voor belaste prestaties verandert, moet de aftrek worden herzien (als het verschil groter is dan 10%). Voor onroerende zaken is de herzieningstermijn negen jaar, volgend op het jaar van ingebruikname. Voor roerende zaken, waarop wordt afgeschreven, bedraagt de herzieningstermijn vier jaar volgend op het jaar van ingebruikname. 

De herziening kan op de volgende manier in de laatste aangifte van het jaar worden verwerkt: 

  • Te veel btw afgetrokken?
    Geef de herziening aan als een extra bedrag af te dragen btw, in rubriek 1 van de btw-aangifte.
  • Te weinig btw afgetrokken?
    Geef dit extra bedrag aan als voorbelasting, in rubriek 5b van de btw-aangifte.

Bezwaar en beroep tegen een voldoening van nihil

Een voldoening van nihil wordt gelijkgesteld met een voldoening op aangifte. Hierdoor is nu ook wettelijk geregeld dat bezwaar en beroep openstaat tegen een nihilaangifte (€ 0). Dit was al bestaand beleid van de Belastingdienst. Dit zal voor het eerst gelden voor belastingtijdvakken die aflopen op of na 31 december 2025. In principe is dat het laatste kwartaal van 2025, maar het kan ook over de maand december 2025 gaan of het hele jaar 2025.

Het moment waarop de bezwaartermijn aanvangt, is bij de btw afhankelijk van het moment waarop de verschuldigde belasting op aangifte is voldaan. Aangezien er bij een nihilaangifte geen betaalmoment is, wordt als startmoment voor bezwaar de dag na het einde van de betalingstermijn aangewezen. Voorwaarde is dat de ondernemer de nihilaangifte tijdig heeft ingediend.

Nieuw tarief van 8% overdrachtsbelasting

Vanaf 1 januari 2026 wordt de overdrachtsbelasting voor woningen die niet als hoofdverblijf dienen verlaagd van 10,4 naar 8%. Door de verlaging wordt het investeren in woningen voor verhuur aantrekkelijker. Ook wordt de aanschaf van een tweede woning, zoals een vakantiehuis, hierdoor voordeliger. Het tarief van 10,4% blijft in 2026 gehandhaafd voor de aanschaf van bedrijfspanden en kantoren.

Ook het verlaagde tarief van 2% voor woningen die als hoofdverblijf worden gebruikt door de verkrijger blijft gelijk. De voorwaarden voor de startervrijstelling wijzigen niet. De woningwaardegrens gaat in 2026 omhoog van € 525.000 naar € 555.000.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 27-10-2025