Indexering griffierechten per 1 januari 2025

Om een procedure voor de rechter te kunnen voeren, moeten griffierechten worden betaald.

Per 1 januari 2025 worden de griffierechten verhoogd. De nieuwe bedragen zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Het griffierecht voor belastingzaken in eerste aanleg gaat voor natuurlijke personen van € 51 naar € 53. Voor een aantal belastingzaken geldt voor natuurlijke personen een hoger tarief. Dat tarief gaat van € 187 naar € 194. Voor rechtspersonen geldt in eerste aanleg voor alle belastingzaken eenzelfde tarief. Dat tarief stijgt van € 371 naar € 385.

In hoger beroep en cassatie gelden hogere griffierechten. Voor natuurlijke personen stijgt het tarief van € 138 naar € 143, respectievelijk van € 279 naar € 289. Voor rechtspersonen gaat het tarief van € 559 naar € 579.

Bron: Overig | besluit | nr. 5868220, Stcrt. 2024, 38002 | 21-11-2024

Belastingrente van 8% voor vennootschapsbelasting onverbindend

Belastingrente

De Belastingdienst brengt belastingrente in rekening wanneer een (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting (IB) of vennootschapsbelasting (Vpb) wordt vastgesteld na zes maanden na afloop van het tijdvak waarop de aanslag betrekking heeft. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het te betalen bedrag aan belasting. 

De zaak in het kort

De Belastingdienst heeft aan een bv een voorlopige aanslag Vpb over het boekjaar 2021 opgelegd, waarbij belastingrente in rekening is gebracht. Voor de Vpb gold in die periode een tarief voor de belastingrente van 8%. Voor andere belastingen dan de Vpb gold een lager tarief aan belastingrente van 4%. In totaal is een bedrag van € 90.969 aan rente in rekening gebracht. De bv vindt dit buiten proporties en stelt dat het hoge tarief in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank Noord-Nederland is van oordeel, dat het tarief van 8% onverbindend is en heeft de belastingrente verminderd naar 4%. Dat heeft geresulteerd in een aanzienlijke verlaging van het rentebedrag.

De feiten

Op 27 juni 2023 heeft de bv haar Vpb-aangifte over 2021 ingediend, met een belastbaar bedrag van ruim € 4 miljoen. De inspecteur legde een voorlopige aanslag op en bracht belastingrente in rekening over de periode van 1 juli 2022 tot en met 26 augustus 2023 tegen een tarief van 8%. De bv heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte rente. De Belastingdienst heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Standpunt van de bv

De bv voerde aan dat het tarief van 8% buitenproportioneel hoog is en niet redelijk of billijk is, met name in vergelijking met de rente van 4% voor andere belastingmiddelen. Volgens de bv brengt dit tarief een onevenredige lastenverzwaring met zich mee en is er onvoldoende rechtvaardiging voor het onderscheid. Volgens de bv is het hogere tarief in strijd met het evenredigheidsbeginsel en dient dit daarom als onredelijk bestempeld te worden.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur verdedigde het tarief van 8% door te stellen dat het bedoeld is om belastingplichtigen aan te sporen hun aangiften tijdig en correct in te dienen. De rente is gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties en zou daarmee passend zijn voor ondernemers. Daarnaast had de bv de belastingrente kunnen beperken door eerder om voorlopige aanslagen te vragen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de regeling, waarin voor de Vpb een hoger percentage belastingrente geldt dan voor andere belastingen, een te grote last vormt. Hoewel de regelgever het tarief heeft gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties, oordeelt de rechtbank dat een belastingschuld geen privaatrechtelijke handelsrelatie betreft. Het onderscheid tussen Vpb- en andere belastingplichtigen acht de rechtbank niet gerechtvaardigd. Het hogere rentepercentage leidt tot onevenredige financiële nadelen zonder dat daarvoor voldoende motivering bestaat. De rechtbank heeft het betreffende artikel in het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend verklaard.

Advies

Bij een belastingaanslag is het belangrijk om kritisch te kijken of het gehanteerde rentetarief redelijk is, vooral bij hoge percentages. Bezwaar maken tegen in rekening gebrachte belastingrente kan binnen zes weken na de datum van de aanslag. 
Deze uitspraak kan precedentwerking hebben voor Vpb-plichtigen, waardoor het raadzaam is om aanslagen zorgvuldig te beoordelen.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20244361, LEE 23/5244 | 06-11-2024

Hoge Raad stelt strikte eisen aan voortvarendheid

In 2014 diende een belastingplichtige een inkeerverzoek in. De inspecteur heeft meerdere keren gevraagd om aanvullende informatie. Dit proces liep tot juni 2016. De vraag was of de inspecteur vervolgens met voldoende voortvarendheid heeft gehandeld bij het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2008.

Feiten

De belanghebbende deed op 4 juni 2014 een inkeerverzoek voor niet-aangegeven vermogen op Luxemburgse bankrekeningen, waaronder een rekening op naam van een buitenlandse rechtspersoon, die is opgericht in 2008. De belanghebbende was economisch gerechtigd tot deze rekening. In de periode van 2014 tot 2016 heeft de inspecteur meerdere onderzoeken uitgevoerd en heeft hij de belanghebbende verzocht om aanvullende informatie. De belanghebbende heeft de laatste relevante gegevens verstrekt op 16 juni 2016.
Op 12 september 2016 vond binnen de Belastingdienst overleg plaats, waarbij de behandelende ambtenaar overleg heeft gevoerd over de kwalificatie van het vermogen van de buitenlandse rechtspersoon. Uiteindelijk werden de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001-2008 opgelegd tussen 23 december 2016 en 20 februari 2017. Deze navorderingsaanslagen zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn, omdat het in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen betrof. Om de verlengde navorderingstermijn toe te mogen passen dient de inspecteur met de nodige voortvarendheid te werk te gaan. Aan die voorwaarde is niet voldaan als bij het voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag een onverklaarbare vertraging is opgetreden van meer dan zes maanden.

Oordelen van de rechtbank en het hof

De rechtbank en het hof oordeelden dat de inspecteur voldoende voortvarend te werk was gegaan. Zij achtten het acceptabel dat de inspecteur tijd nodig had voor intern overleg en voor zorgvuldige vaststelling van de aanslagen, mede gezien de complexiteit van de zaak en de betrokken rechtspersoon. Het hof overwoog dat het handelen van de inspecteur binnen de marges viel van wat noodzakelijk was om zorgvuldig te werk te gaan.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad kwam tot een ander oordeel. De Hoge Raad was van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de voortvarendheidseis, ook al was de vertraging beperkt tot enkele dagen.
Dit oordeel bevestigt de strikte interpretatie van de voortvarendheidseis: na ontvangst van de laatste relevante informatie op 16 juni 2016 was het noodzakelijk dat de inspecteur zo snel mogelijk handelde. Interne afstemming en verdere vragen mogen niet leiden tot onverklaarbare vertraging.
De Hoge Raad overwoog dat het interne overleg van september 2016 over de buitenlandse rechtspersoon niet relevant was voor de beoordeling van belastingjaren vóór de oprichting. Dit maakte de vertraging extra onverklaarbaar. De inspecteur had sneller moeten handelen. Het argument dat een kleine vertraging acceptabel zou zijn, is door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad heeft de navorderingsaanslagen over de jaren 2001-2008 vernietigd vanwege schending van de voortvarendheidseis.

Advies

Controleer altijd of de inspecteur, wanneer hij gebruik maakt van de verlengde navorderingstermijn, bij het opleggen van navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid heeft gehandeld. Zelfs kleine vertragingen kunnen gevolgen hebben voor de geldigheid van de aanslagen.
Neem contact met ons op voor een beoordeling en deskundige begeleiding in fiscale procedures.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20241557, 23/00324 | 31-10-2024