Berekening belastingrente blijft in stand ondanks beroep op zorgvuldigheidsbeginsel

De inspecteur legt twee jaar nadat de in de bezwaarperiode alsnog een aangifte is ingediend een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. Door de inkomenscorrectie en het tijdsverloop is het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente zeer fors. De ondernemer stelt dat de inspecteur eerder over alle informatie beschikte om de navorderingsaanslag op te leggen en wil daarom de belastingrente laten verminderen. Heeft de ondernemer gelijk? Stopt de teller van de belastingrente als de inspecteur treuzelt?

Feiten

De ondernemer ontving op 15 januari 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 met een belastbaar inkomen van € 1.525.000. Hierbij is een bedrag van € 160.477 aan belastingrente in rekening gebracht.

Standpunten van partijen

De ondernemer maakte bezwaar tegen de belastingrente. Hij voerde aan dat de inspecteur al op 24 augustus 2017 of in elk geval op 8 december 2017 voldoende informatie had om de navorderingsaanslag eerder op te leggen en dat het wachten tot 2019 onzorgvuldig was.
De inspecteur stelde dat de complexiteit van de zaak, de communicatie tussen partijen en de fiscale gevolgen van de verkoop van grond aan de provincie hadden geleid tot de langere verwerkingstijd. Bovendien was de ondernemer het aanvankelijk niet eens met de fiscale gevolgen, die de inspecteur had gecommuniceerd, hetgeen bijdroeg aan het uitstel.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelde dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke regels. De belastingplichtige beriep zich op het zorgvuldigheidsbeginsel, stellende dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de navorderingsaanslag pas in 2019 op te leggen, terwijl de fiscale situatie in 2017 al duidelijk was. Het hof verwierp dit beroep en oordeelde dat de complexiteit van de zaak en de onderlinge communicatie tussen partijen een langere verwerkingstijd rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat in deze zaak geen sprake was van onzorgvuldig handelen. De inspecteur heeft voldoende gecommuniceerd met de belastingplichtige en de nodige stappen ondernomen om een goed onderbouwd besluit te nemen. Het hof zag dan ook geen aanleiding om de belastingrente te matigen.

Het zorgvuldigheidsbeginsel uitgelegd

Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht bestuursorganen, zoals de Belastingdienst, bij het nemen van beslissingen grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en belangen. In belastingzaken betekent dit dat de Belastingdienst zorgvuldig moet omgaan met het opleggen van aanslagen en het in rekening brengen van belastingrente. Dit beginsel vereist dat:
•    grondig feitenonderzoek wordt verricht naar de specifieke situatie van de belastingplichtige;
•    de belangen van alle partijen zorgvuldig worden afgewogen;
•    er sprake is van duidelijke communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige;
•    besluiten niet onnodig vertraagd worden door onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst.

Wanneer de Belastingdienst oponthoud veroorzaakt zonder legitieme reden, kan de in rekening gebrachte belastingrente door de rechter worden verminderd.

Conclusie

Dit arrest onderstreept het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel bij het berekenen van belastingrente. Hoewel de belastingplichtige zich op dit beginsel beriep om de in rekening gebrachte rente te betwisten, oordeelde het hof dat de Belastingdienst zorgvuldig heeft gehandeld. De complexiteit van de zaak en de voortdurende communicatie tussen partijen waren voldoende om het langere tijdsverloop te rechtvaardigen.

Advies

Zorg ervoor dat u op tijd aangifte doet om te voorkomen dat de belastingrente oploopt. Lukt het echter niet om de aangifte op tijd in te dienen, dien dan een voorlopige aangifte in, die zo dicht mogelijk bij het te verwachten inkomen ligt. Dit vermindert de kans op hoge bedragen aan belastingrente. Betwijfelt u of terecht belastingrente in rekening is gebracht? Wij kunnen voor u beoordelen of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de berekende belastingrente. Neem gerust contact met ons op voor advies en begeleiding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241506, BK-23/1156 | 27-08-2024

Hoge Raad vernietigt boetebeschikkingen: opzet bij niet aangeven gebruikelijk loon onvoldoende bewezen

Een recent arrest van de Hoge Raad ging over de vraag of de Belastingdienst terecht navorderingsaanslagen en boetes heeft opgelegd vanwege het niet aangeven van het gebruikelijke loon. De zaak betrof een vrouw, die arbeid heeft verricht voor een bv zonder hiervoor loon te ontvangen of op te nemen in haar aangiften inkomstenbelasting. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen en boetes op. De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en daarom opzettelijk geen loon had aangegeven.

Achtergrond van de zaak

De vrouw werkte voor de bv van haar echtgenoot zonder hiervoor loon te ontvangen. De inspecteur stelde na een boekenonderzoek vast dat zowel zij als haar echtgenoot een aanmerkelijk belang hadden in de bv. De vrouw had echter in haar aangiften inkomstenbelasting geen gebruikelijk loon opgenomen, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting. Dit leidde tot het opleggen van navorderingsaanslagen en boetes. De inspecteur stelde dat de vrouw bewust geen loon had verantwoord en opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan om belastingheffing te ontwijken. Voor het opleggen van deze boetes is (voorwaardelijke) opzet bij de belastingplichtige een vereiste. De bewijslast hiervoor ligt bij de inspecteur.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende heeft bewezen dat de vrouw opzettelijk had gehandeld. Volgens het hof was sprake van voorwaardelijke opzet, omdat de belastingplichtige had verklaard geen loon te hebben ontvangen vanwege een gebrek aan liquide middelen bij de bv. Uit het boekenonderzoek bleek echter dat aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de bv waren onttrokken. Dat toonde volgens het hof aan dat de vrouw bewust heeft afgezien van loon en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en dat zij opzettelijk geen loon heeft aangegeven. Het hof heeft verzuimd vast te stellen of de vrouw ten tijde van het indienen van haar aangiften wist dat zij een aanmerkelijk belang had in de bv. Hoewel haar echtgenoot een aanmerkelijk belang had, en dit formeel ook voor haar gold, volgde uit de bewijsmiddelen niet dat zij zich daarvan bewust was. Daarnaast speelt de onttrekking van middelen uit de bv geen rol bij de beoordeling van het loon. De inspecteur heeft deze bedragen als winstuitdelingen aangemerkt en niet als loon. Het oordeel dat de vrouw opzettelijk geen loon heeft aangegeven, was volgens de Hoge Raad ondeugdelijk onderbouwd. De bewijslast voor opzet ligt bij de inspecteur, en die moest overtuigend aantonen dat opzet in het spel was.

Ongebruikelijke situaties

Hoewel het ongebruikelijk lijkt, dat iemand zich niet bewust is van een aanmerkelijk belang, zijn er omstandigheden waarin dit wel mogelijk is. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn:

  • Complexe structuren: bij ingewikkelde eigendomsstructuren, zoals holdings of tussenliggende vennootschappen, kan het onduidelijk zijn dat iemand een aanmerkelijk belang heeft.
  • Indirect aanmerkelijk belang: wanneer iemand via een partner of via gezamenlijke eigendom een aanmerkelijk belang heeft, kan het onduidelijk zijn dat dit fiscale verplichtingen met zich meebrengt.
  • Gebrek aan fiscale kennis: een persoon, die niet goed op de hoogte is van de fiscale wetgeving, kan zich mogelijk niet bewust zijn van de verplichtingen, die horen bij een aanmerkelijk belang. Dit geldt zeker als iemand formeel betrokken is maar niet actief deelneemt aan de bedrijfsvoering.
  • Vertrouwen op een partner of adviseur: als iemand vertrouwt op een partner of adviseur om de financiële en belastingzaken te regelen, kan dat leiden tot onvoldoende kennis van de eigen fiscale situatie.

Deze zeldzame situaties benadrukken de noodzaak voor de inspecteur om opzet overtuigend te bewijzen. Het enkele feit, dat er een aanmerkelijk belang is, is onvoldoende om een boete op te leggen: de belastingplichtige moet zich daarvan bewust zijn.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de boetes. De zaak is doorverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, dat opnieuw moet beoordelen of de belastingplichtige bewust onjuiste aangiften heeft gedaan. Totdat het hof uitspraak doet, blijven de boetes in kwestie openstaan.

Gevolgen van het arrest

Dit arrest bevestigt dat de inspecteur zorgvuldig moet bewijzen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij het niet naleven van fiscale verplichtingen. De belastingplichtige moet niet alleen een aanmerkelijk belang hebben, maar moet zich ook bewust zijn van de fiscale gevolgen daarvan.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20241394, 23/00009 | 03-10-2024

Persoonlijke omstandigheden en openheid van zaken leiden tot lagere boete

Een man kreeg vergrijpboetes opgelegd in verband met ten onrechte in aftrek gebrachte alimentatiebetalingen in zijn belastingaangiften over 2019 en 2020. Na een verzoek om informatie door de Belastingdienst bleek dat hij ook nadat de alimentatieverplichting in juni 2019 was beëindigd bedragen in aftrek had gebracht. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen op, samen met vergrijpboetes van 50%. De vraag was of deze boetes terecht waren en of er redenen waren om deze te matigen op grond van persoonlijke omstandigheden van de man.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur stelde dat sprake was van (voorwaardelijke) opzet, omdat de man wist dat de alimentatiebetalingen waren gestopt, maar deze desondanks bedragen in aftrek had gebracht. De boetes waren daarom vastgesteld op 50% van de verschuldigde belasting.

Standpunt van de man

De man stelde dat de boetes ten onrechte waren opgelegd, omdat hij de alimentatiebetalingen had doorgezet om een gezamenlijke lening met zijn ex-echtgenote af te lossen, die financieel niet in staat was deze aflossingen te doen. Hij verzocht om matiging van de boetes, omdat hij destijds in een moeilijke financiële en persoonlijke situatie verkeerde, mede door het overlijden van zijn ex-echtgenote.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd, omdat de man wist dat hij geen recht meer had op de aftrek van alimentatiebetalingen en toch deze aftrek had geclaimd. Echter, de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de man, waaronder het overlijden van zijn ex-echtgenote, zijn slechte financiële situatie en het feit dat hij volledige medewerking heeft verleend gedurende de procedure. Deze factoren leidden tot een matiging van de boetes van 50% naar 25%. Dit resulteerde in een vergrijpboete van € 562 voor 2019 en € 1.125 voor 2020.

Conclusie

Deze uitspraak benadrukt dat persoonlijke omstandigheden en openheid van zaken een belangrijke rol kunnen spelen bij de beoordeling van vergrijpboetes. Hoewel opzet aanwezig was, werd de boete in dit geval verlaagd vanwege de moeilijke situatie van de belastingplichtige en zijn medewerking tijdens het proces. Heeft u vragen over vergrijpboetes of matiging daarvan? Neem contact met ons op voor deskundig advies.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20245456, HAA 23/1482 | 12-06-2024