Villatax is geen ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht

Wie een eigen woning heeft, dient inkomstenbelasting te betalen over het zogenaamde eigenwoningforfait. Dit forfait bedraagt 0,35% van de WOZ-waarde van de woning, voor zover deze ligt tussen € 75.000 en € 1.310.000 (2024). Is de WOZ-waarde van de woning hoger, dan bedraagt het eigenwoningforfait € 4.585 plus 2,35% van de WOZ-waarde van de woning boven € 1.310.000. De verhoging van het forfait (2,35% i.p.v. 0,35%) leidt tot hogere belasting, die wordt aangeduid met de term "villatax". Deze belasting  vormt mogelijk een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht.

De rechtbank Noord-Holland heeft onlangs geoordeeld dat de villatax geen ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht vormt. De procedure heeft betrekking op het jaar 2021. De WOZ-waarde van de eigen woning van de belanghebbende in deze procedure bedroeg in 2021 € 2.377.000. De inkomsten uit de eigen woning bestonden uit het eigenwoningforfait van € 35.324, verminderd met de rente over de eigenwoningschuld van € 6.336 en met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld € 26.090. Per saldo bedroegen deze inkomsten in 2021 € 2.898 positief.

Volgens de rechtbank bestaat het eigenwoningforfait uit twee componenten, namelijk een bestedingscomponent ter verkrijging van woongenot en een beleggingscomponent gericht op waardeontwikkeling van de woning. De rechtbank is van oordeel dat het is toegestaan beide componenten in de belastingheffing te betrekken en vanwege het toegenomen beleggingsaspect voor duurdere woningen een hoger forfait vast te stellen. De wetgever heeft de hem toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden door dit hogere forfait in te voeren.

De rechtbank merkt op dat door het effect van de hypotheekrenteaftrek en de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld in het jaar 2021 over maximaal 10% van het eigenwoningforfait belasting verschuldigd is. Deze heffingsgrondslag is niet disproportioneel. Dit betekent dat belastingplichtigen over het jaar 2021 op stelselniveau niet worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Gelet op het gezamenlijke box 1-inkomen van de belanghebbenden van € 150.553 is de rechtbank van oordeel dat de belastingheffing over de inkomsten uit de eigen woning over 2021 niet leidt tot een individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO202410912, HAA 24/211 | 14-10-2024

Paardenaccommodatie als onderdeel van de eigen woning?

In hoger beroep bij het hof was de vraag of de hypotheekschuld voor de paardenaccommodatie van de belanghebbende onderdeel is van de eigenwoningschuld. Dat zou tot gevolg hebben dat de rente over dat deel van de schuld aftrekbaar is. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid van de woning vormt, waardoor de daarop betrekking hebbende rente aftrekbaar is. De Wet IB 2001 geeft geen definitie van wat een aanhorigheid is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een bouwwerk een aanhorigheid bij de woning vormt als het:

  1. behoort bij de woning;
  2. daarbij in gebruik is; en
  3. daaraan dienstbaar is.

De inspecteur betwist dat de accommodatie een aanhorigheid bij de woning is en stelde hoger beroep in.

Feiten en achtergrond

De belanghebbende in deze procedure bezit een woning met een paardenaccommodatie. Die accommodatie is gebouwd op drie percelen en bestaat uit stallen, een binnen- en buitenbak en een appartement voor de dochter van de belanghebbende. De belanghebbende heeft de financiering van de bouw van deze accommodatie als eigenwoningschuld aangemerkt en de rente over de financiering in aftrek gebracht.

Standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende is van mening dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid bij de eigen woning vormt en daarom onder de eigenwoningregeling valt. De accommodatie bevindt zich direct achter de woning, is bereikbaar via de tuin en wordt hobbymatig gebruikt door de echtgenote en de dochter van de belanghebbende. Dit maakt de paardenaccommodatie naar zijn mening dienstbaar aan de woning. De belanghebbende heeft daarom de rente van de hypotheekschuld, die op de accommodatie betrekking heeft, als eigenwoningrente in aftrek gebracht.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur betoogt dat de paardenaccommodatie geen aanhorigheid van de woning is, zodat de eigenwoningregeling daar niet op van toepassing is. De accommodatie is volgens de inspecteur een zelfstandig bouwwerk, dat functioneert als manege en niet dienstbaar is aan de woning. De inspecteur wijst op de opzet en omvang van de accommodatie, de zelfstandige voorzieningen en het feit dat het complex bedrijfsmatig gebruikt zou kunnen worden. Daarom accepteert de inspecteur de renteaftrek niet.

Oordeel van het hof

Het hof bevestigt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de accommodatie, hoewel deze hobbymatig wordt gebruikt, door de opzet en omvang daarvan een zelfstandig functionerend bouwwerk is, onafhankelijk van de woning. De accommodatie beschikt over een binnenbak, een buitenbak, 13 stallen, een eigen oprit en parkeerplaatsen. Dit maakt het mogelijk om de accommodatie bedrijfsmatig te gebruiken. Het feit dat de belanghebbende het complex hobbymatig gebruikt, doet hier niet aan af. De accommodatie vormt geen aanhorigheid bij de woning. De inspecteur heeft de renteaftrek terecht gecorrigeerd.

Conclusie

Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Advies

Dit arrest onderstreept het belang van een objectieve beoordeling van aanhorigheden en de zelfstandigheid van bijgebouwen. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie en maakt u in privé gebruik van omvangrijke bijgebouwen, dan is het verstandig om duidelijkheid te krijgen over de fiscale status en mogelijke beperkingen in renteaftrek. Neem daartoe contact met ons op.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20246417, BK-ARN 23/1 t/m 23/5 | 24-10-2024

Feitelijk gescheiden levende gehuwden blijven elkaars fiscale partner

Een procedure voor Hof Den Bosch betrof de vraag of apart wonende gehuwden voor de belastingheffing als alleenstaande kunnen worden aangemerkt. Het geschil spitste zich toe op de vragen of sprake is van fiscaal partnerschap en of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen voor een juist bedrag in de belastingheffing zijn betrokken.

Echtgenoten worden als elkaars fiscale partner aangemerkt, tenzij zij van tafel en bed zijn gescheiden. In dat geval gelden zij als ongehuwd. Echtgenoten worden niet meer als partner aangemerkt als zij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed hebben ingediend en niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Feitelijk gescheiden van elkaar leven maakt geen einde aan het fiscale partnerschap van echtgenoten.

De gezamenlijke inkomensbestanddelen van de echtgenoten betroffen de inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek. De Wet IB 2001 bepaalt dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen worden geacht bij ieder van de fiscale partners voor de helft op te komen, tenzij zij voor een andere verdeling hebben gekozen in de aangiften.

Slechts één woning van een belastingplichtige en zijn partner wordt aangemerkt als de eigen woning. Als er meerdere woningen daarvoor in aanmerking komen, moet een keuze voor een eigen woning worden gemaakt in de aangifte. Omdat de aangifte van de echtgenote van de belanghebbende als eerste is ingediend, heeft de inspecteur haar woning als eigen woning voor beide partners in aanmerking genomen. Omdat de belanghebbende en zijn echtgenote geen keuze hebben gemaakt over de onderlinge verdeling van de inkomsten en lasten van de eigen woning, heeft de inspecteur aan ieder 50% van de inkomsten en de lasten toegerekend. De in de aangifte van de belanghebbende opgenomen negatieve inkomsten van zijn woning heeft de inspecteur niet in aftrek toegestaan.

Bij de berekening van de aftrek van specifieke zorgkosten heeft de inspecteur, in afwijking van de aangifte, rekening gehouden met het inkomen van de echtgenote bij de bepaling van de drempel. Vanwege de hoogte van het gezamenlijke verzamelinkomen heeft de inspecteur de in de aangifte opgenomen verhoging van 113% van de specifieke zorgkosten geschrapt.

Naar het oordeel van het hof zijn de correcties terecht aangebracht.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242585, 22/2321 | 13-08-2024