Geen cassatie tegen hofuitspraak over invloed vrijgesteld inkomen op ouderenkorting

De staatssecretaris van Financiën ziet af van het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van Hof Den Haag over de inkomensgrens voor de ouderenkorting. Volgens het hof mag bij het bepalen van het inkomen voor de toepassing van de ouderenkorting geen rekening worden gehouden met pensioen van de Europese Investeringsbank. Dergelijke pensioenen zijn vrijgesteld van nationale belastingen.

De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2019 geoordeeld dat voor de berekening van de hoogte van de algemene heffingskorting geen rekening mag worden gehouden met vrijgesteld EU-inkomen. Het meenemen van het vrijgestelde EU-inkomen zou neerkomen op een indirecte heffing van belasting door Nederland over het vrijgestelde inkomen. Volgens Hof Den Haag geldt voor de toepassing van de ouderenkorting hetzelfde. Door rekening te houden met het pensioen van de Europese Investeringsbank zou de ouderenkorting lager uitvallen en zou de belanghebbende meer inkomstenbelasting moeten betalen. Het oordeel van het hof getuigt volgens de staatssecretaris niet van een onjuiste rechtsopvatting.

De uitspraak van het hof wordt door de Belastingdienst als richtsnoer genomen bij de behandeling van nog niet vaststaande belastingaanslagen. Naar aanleiding van deze uitspraak vervalt het eerder door de staatssecretaris ingenomen standpunt dat bij de berekening van de ouderenkorting het vrijgestelde EU-salaris deel uitmaakt van het verzamelinkomen.

De uitspraak van het hof vormt nieuwe jurisprudentie op grond waarvan geen ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen wordt verleend. Het herziene standpunt van de staatssecretaris vormt nieuw beleid, dat eveneens geen grond oplevert voor ambtshalve vermindering.

Bron: Ministerie van Financiƫn | jurisprudentie | nr. 2024-0000245555 | 22-05-2024

Verkoop woning aan bv tegen (te) hoge prijs. Bevoordeling?

Een dga verkoopt in 2015 zijn woning aan zijn bv. Een jaar later verkoopt de bv de woning voor een flink lager bedrag aan de ex-echtgenote van de dga. De inspecteur stelt dat de verkoop aan de bv voor een te hoge prijs is gedaan en legt een navorderingsaanslag op. Naar de mening van de inspecteur is sprake van een bevoordeling van de dga door de bv, gezien het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de verkoopwaarde van de woning. Er volgt een procedure over de vraag of de dga is bevoordeeld door de bv. 

Uitdeling van winst

Een bv doet een uitdeling van winst aan haar aandeelhouder wanneer er een vermogensverschuiving plaatsvindt van de bv naar de aandeelhouder, waardoor geld of goed aan het vermogen van de bv wordt onttrokken. De onttrekking moet gedekt zijn door in de bv aanwezige winst en zowel de aandeelhouder als de bv moet zich van de vermogensverschuiving bewust zijn geweest. De bewijslast voor een uitdeling van winst rust op de inspecteur.

Aan- en verkoop door bv

Op 2 november 2015 is mondeling overeengekomen dat de bv de woning van de dga koopt. De verkoop is op 16 februari 2016 schriftelijk vastgelegd. In de overeenkomst staat dat de koopsom € 513.000 bedraagt, dat de woning in gebrekkige staat van onderhoud verkeert en dat de verkoper niet op de hoogte is van de aanwezigheid van asbest. In 2016 onderzocht de bv de mogelijkheden tot verkoop van de woning. De ex-echtgenote toonde haar interesse en liet een bouwtechnische keuring uitvoeren. In het keuringsrapport van 25 oktober 2016 staat dat in de woning asbesthoudend materiaal is verwerkt en dat de verkoper of diens vertegenwoordiger (de dga) hiermee bekend was. Op 2 augustus 2016 is tussen de bv enerzijds en de ex-echtgenote en haar nieuwe partner anderzijds onder voorwaarden overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning. In opdracht van de bv wordt de waarde van de woning door een taxateur vastgesteld op € 372.000. De taxateur schat in dat de kosten met betrekking tot asbestverwijdering en achterstallig onderhoud € 25.000 respectievelijk € 32.000 bedragen. Op 6 november 2016 zijn de bv en de ex-echtgenote een koopsom van € 325.000 overeengekomen.

Beoordeling door de belastingdienst

De inspecteur heeft in 2019 de taxatiewaarde door een taxateur van de belastingdienst laten beoordelen. Deze taxateur taxeert de woning op € 375.000. De inspecteur stelt, op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bij de verkoop van de woning aan de bv sprake is van een bevoordeling van de dga door de bv. Volgens de inspecteur was de dga zich bewust van het verschil tussen de waarde en verkoopprijs. De inspecteur heeft over 2015 een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij hij is uitgegaan van een bevoordeling voor het verschil tussen € 513.000 en € 375.000. 

Verweer van de dga

De dga stelt dat hij zakelijk heeft gehandeld en dat hij de woning niet voor een te hoge prijs aan de bv heeft verkocht. De dga onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar de WOZ-waarde met peildatum van 1 januari 2015 van € 485.000. Verder verklaart hij niets te hebben geweten van de aanwezigheid van asbest.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de woning in minder dan een jaar tijd zoveel in waarde is gedaald. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geslaagd is in zijn bewijslast dat ten tijde van de verkoop de waarde van de woning aanzienlijk lager was dan de verkoopprijs én dat de dga en de bv zich hiervan bewust waren. De dga slaagt er echter in aannemelijk te maken dat er geen bevoordelingsbedoeling speelde bij de verkoop van de woning aan de bv. De WOZ-waarde van de woning was wel lager dan de verkoopprijs, maar het verschil was niet groot. Daar komt bij dat de WOZ-waarden vaak aan de lage kant worden vastgesteld. Ook was ten tijde van de verkoop de latere taxatiewaarde bij de dga nog niet bekend. 

Tip voor de dga

Wanneer u als dga zaken doet met uw bv, let er dan op dat u uw dossier op orde heeft. Leg de onderbouwing goed vast en schrijf uw beweegredenen op. Dit kan fiscaal leed voorkomen. Heeft u vragen over de onderbouwing of heeft u een andere vraag, neem dan gerust contact op.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20242949, 22/4980 en 22/4982 | 05-05-2024

Niet-verhuurde woning in box 3

Een inwoner van Zweden is eigenaar van een woning in Nederland. De woning is puur voor eigen gebruik en wordt niet verhuurd. De opbrengst van de woning is nihil. De inspecteur is van mening dat voor de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting niet moet worden uitgegaan van de werkelijke opbrengst, maar van het forfaitaire rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3. Via een bezwaarschrift, dat door de inspecteur ongegrond is verklaard, komt de zaak voor bij de rechtbank. Hoe zit het nu? Als een woning niet aan een derde wordt verhuurd, is dan het forfaitair berekende voordeel uit sparen en beleggen in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?

Standpunt belanghebbende

De belanghebbende, die in Nederland geen ander vermogen heeft dan de woning, stelt onder verwijzing naar het Kerstarrest van de Hoge Raad dat de forfaitaire berekeningswijze van box 3 in strijd is met artikel 1 EVRM. Volgens de belanghebbende moet de heffing in box 3 gebaseerd worden op het werkelijk behaalde rendement, aangezien dit lager is dan het forfaitaire rendement. Dat werkelijk behaalde rendement bedraagt volgens de belanghebbende nul, omdat de woning alleen voor eigen gebruik wordt aangehouden.

Standpunt inspecteur

De inspecteur is van mening dat uit het Kerstarrest niet volgt dat een voordeel in box 3 niet forfaitair mag worden berekend. Naar zijn mening moet in deze forfaitaire benadering ook de ongerealiseerde vermogensaanwas in de heffing van box 3 worden betrokken.

Oordeel rechtbank

In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat een belastingplichtige belasting moet betalen over een hoger rendement dan door hem feitelijk is behaald. Het forfaitaire stelsel is dan in strijd met artikel 1 EVRM. Omdat de belanghebbende geen rendement heeft behaald, is er volgens de rechtbank door de forfaitaire berekening geen sprake van rechtsherstel. Daarom verleent de rechtbank zelf rechtsherstel.

Compensatie moet aansluiten bij werkelijk rendement

Hof Den Bosch heeft in 2023 geoordeeld dat op rechtsherstel gerichte compensatie moet aansluiten bij het werkelijke rendement en dat niet meer kan worden belast dan het feitelijk genoten rendement uit rente, dividend, huur, royalty’s en andere direct gerealiseerde vermogensopbrengsten. Dit geldt als de wet geen compensatie biedt zoals in dit geval. Met ongerealiseerde vermogenswinsten hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat men van lucht moeilijk de rekeningen kan betalen. De rechtbank sluit aan bij dit oordeel van het hof.

Wat betekent dit voor u?

Als u een woning bezit, die u niet verhuurt, bevestigt deze zaak dat u niet belast zou moeten worden op basis van een forfaitair rendement maar op basis van uw werkelijk behaalde resultaat. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie? Neem dan contact met ons op om uw opties te bespreken.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20242459, BRE 22/3616 en 22/3617 | 10-04-2024