Geen cassatie hofuitspraak verdeling gemeenschappelijk inkomen bij navordering

De inkomsten uit eigen woning vormen een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van fiscale partners. De partners kunnen de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zelf bepalen zolang zij in totaal maar 100% van dat inkomen aangeven. Hof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat echtgenoten bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting de onderlinge verhouding van de inkomsten uit eigen woning mogen wijzigen, ook al had de navordering geen betrekking op de inkomsten uit de eigen woning. Volgens het hof is dit toegestaan zolang de opgelegde navorderingsaanslag niet onherroepelijk vaststaat. De staatssecretaris van Financiën is van mening dat dit oordeel getuigt van een onjuiste uitleg van de wet. De definitieve aanslagen over het jaar, waarop de navordering betrekking had, stonden onherroepelijk vast. De inkomsten uit de eigen woning waren begrepen in de definitieve aanslagen, zodat bij navordering niet voor een andere verdeling van dit gemeenschappelijk inkomensbestanddeel kan en mag worden gekozen.

Desondanks stelt de staatssecretaris geen beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het hof vanwege een opmerking van de inspecteur ter zitting. De inspecteur heeft gezegd dat de situatie van de belanghebbenden in de procedure vergelijkbaar was met een door het hof aangehaald voorbeeld uit de memorie van toelichting.

Bron: Ministerie van Financiƫn | jurisprudentie | nr. 2023-0000158704 | 10-07-2023

Eigen woning gaat niet naar box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het belasten van de eigen woning in box 3 beantwoord. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een analyse van de woningmarkt door De Nederlandsche Bank en een rapport van het Internationaal Monetair Fonds over de belastingheffing van vermogen in Nederland.

De staatssecretaris is niet van plan om de eigen woning naar box 3 te verplaatsen. De aangekondigde hervorming van box 3 naar een stelsel van heffing over werkelijk rendement is zeer complex. De wijze waarop andere onroerende zaken dan de eigen woning in dat stelsel zouden moeten worden belast is nog onduidelijk. De staatssecretaris vindt het beleidsmatig niet logisch om de eigen woning nu naar box 3 over te brengen. Daar komt bij dat de staatssecretaris werkt aan een visie op de eigenwoningregeling. Naar verwachting kan die in 2024 gepresenteerd worden.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2023-0000119436 | 23-05-2023

Mogelijke verfijningen Overbruggingswet box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gestuurd over mogelijke verfijningen van de Overbruggingswet box 3. Deze wet geldt tot de invoering van een nieuw stelsel van belastingheffing naar het werkelijk behaalde rendement. Dat stelsel zou per 1 januari 2027 in werking moeten kunnen treden. In de overbruggingsfase sluit het forfaitaire rendement voor spaarders volgens de staatssecretaris goed aan bij het werkelijk behaalde rendement.

Voor de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 is onderzocht of deze kan worden verfijnd. De brief bevat een viertal opties.
De eerste optie is om aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren en geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen.
De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken van onderlinge vorderingen en schulden in box 3, die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden.
De derde optie is het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.
De vierde optie is het invoeren van een aparte categorie voor vorderingen met hetzelfde forfaitaire rendementspercentage als schulden. Verder is de mogelijkheid onderzocht om de categorie ‘overige bezittingen’ te verdelen in meerdere categorieën, met ieder een eigen forfait.

Het kabinet wil de eerste twee opties in ieder geval invoeren. Of ook de andere twee verfijningen doorgevoerd worden is nog niet besloten. 

In zijn brief gaat de staatssecretaris in op maatregelen die zijn onderzocht, maar die wat het kabinet betreft niet voor de hand liggen om uit te voeren. Het gaat onder meer om de invoering van een tegenbewijsregeling en van een forfaitaire vermogenssamenstelling in de categorie overige bezittingen.

Los van de genoemde verfijningen wordt onderzocht hoe onroerende zaken belast kunnen worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Er wordt niet alleen gekeken naar het belasten van werkelijke inkomsten zoals huur en pacht, maar ook naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerende zaken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Verder wordt onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerende zaken, die in box 3 vallen te belasten. Een optie kan zijn het belasten van onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. Voor alle varianten geldt dat ook wordt onderzocht wanneer deze in te voeren zijn, zodat ze mogelijk kunnen gelden voor de overbruggingsperiode. 

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2023-0000101431 | 25-04-2023