Leegwaarderatio voor verhuurde woningen wordt niet afgeschaft maar aangepast

Zowel in box 3 van de inkomstenbelasting als in de erf- en schenkbelasting wordt de waarde van verhuurde woningen met huurbescherming bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de leegwaarderatio. De hoogte van de leegwaarderatio hangt af van de jaarlijkse huur in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde gaat uit van de waarde in vrij opleverbare staat, zonder rekening te houden met de gevolgen van de verhuurde staat voor de waarde. De leegwaarderatio compenseert dat.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft. Verhuurde en onverhuurde woningen worden dan voor box 3 gelijk gewaardeerd, terwijl geen sprake is van gelijke gevallen. Dat is in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM. Naar aanleiding van een onderzoek is het kabinet van plan om de leegwaarderatio te handhaven en de percentages daarvan aan te passen. Daarmee wordt bereikt dat de belastingheffing over het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 beter aansluit bij de praktijk, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of dat strijdigheid met het EVRM zou ontstaan.

Hieronder is de tabel van de leegwaarderatio opgenomen met de huidige percentages en de nieuwe percentages zoals deze door SEO zijn voorgesteld voor actualisatie.

Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ-waarde

 meer dan

 minder dan

 huidige leegwaarderatio

 voorstel

 0%

 1%

 45%

 73%

 1% 

 2%

 51%

 79%

 2%

 3%

 56%

 84%

 3%

 4%

 62%

 90%

 4%

 5%

 67%

 95%

 5%

 6%

 73%

 100%

 6%

 7%

 78%

 100%

 7%

 –

 85%

 100%

Actualisatie van de tabel van de leegwaarderatio zal in de toekomst plaatsvinden als dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld eens per vijf jaar.

Tijdelijke contracten worden uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio. Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt uitgegaan van het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2022-0000186098 | 07-07-2022

Conclusie A-G over toepassing eigenwoningregeling bij gedeeltelijke eigendom

De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.

De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.

Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad concludeert tot verwerping van het beroep in cassatie. De A-G meent dat de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van het 35% aandeel in het eigendomsrecht van de totale woning het recht hebben om de woning voor 35% te bewonen en gerechtigd zijn tot 35% van de waardeverandering van het geheel. Volgens de A-G gaat de waardeverandering van hun aandeel in de woning de belastingplichtige en zijn echtgenote voor 100% aan. Het oordeel van het hof geeft volgens de A-G niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022552, 21/04401 | 09-06-2022

Verschil in behandeling van een- en tweeverdieners

Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als gelijke gevallen ongelijk behandeld worden en voor die ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde doel. Bij het beantwoorden van de vragen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen verschillend te behandelen, komt de fiscale wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

In een procedure voor de Rechtbank Gelderland was in geschil of het onderscheid in belastingheffing tussen een- en tweeverdieners verboden discriminatie oplevert. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De belanghebbende, een eenverdiener, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een- en tweeverdieners gelijke gevallen zijn.

De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat voor het onderscheid in fiscale behandeling tussen een- en tweeverdieners een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20212278 | 05-05-2022