Afstand voorkomt ‘samenstel van eigendommen’ voor WOZ

Een bv die een kwekerij voor pot- en groenteplanten exploiteert, is in 2020 eigenaar en gebruiker van twee glastuinbouwlocaties. De twee locaties liggen meer dan twee kilometer van elkaar, gemeten over de weg. De gemeente waardeert daarom beide locaties afzonderlijk en legt op basis hiervan aparte WOZ-beschikkingen en aanslagen op. De kwekerij is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de twee locaties als één 'samenstel van eigendommen' moeten worden gezien. Dit begrip, zoals vastgelegd in de Wet WOZ, verwijst naar objecten die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen en door één (rechts)persoon worden gebruikt. De kwekerij maakt bezwaar, maar zonder succes. De kwekerij stapt vervolgens naar de rechter. De rechtbank oordeelt echter dat de locaties zelfstandig te gebruiken zijn en bevestigt de afzonderlijke waardering.

Ook in hoger beroep vindt de kwekerij geen gehoor. Het hof acht de geografische afstand tussen de locaties, de zelfstandige operationele mogelijkheden en het feit dat de locaties onafhankelijk van elkaar te gebruiken en te verkopen zijn, van doorslaggevend belang. Hoewel er sprake is van een zekere organisatorische samenhang, vindt het hof deze onvoldoende om van een samenstel te kunnen spreken. 

In cassatie bevestigt de Hoge Raad dit oordeel. De Hoge Raad geeft aan dat een puur organisatorische verwevenheid, zoals het feit dat beide locaties voor één onderneming worden gebruikt, niet automatisch betekent dat er sprake is van een samenstel. Geografische en operationele factoren kunnen zwaarder wegen dan organisatorische samenhang bij de toepassing van de Wet WOZ. De afzonderlijke WOZ-beschikkingen blijven overeind.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:1211 | 11-09-2025

Gevolgen leegstand voor gemeentelijke heffingen

Een notaris gaat in 2018 met pensioen. Het kantoorpand wordt sindsdien niet meer gebruikt en heeft een langdurige periode zonder resultaat te koop en te huur gestaan. Gedurende deze periode werd door de voormalige notaris wel water verbruikt, maar alleen om het kantoorpand en perceel schoon te houden. In 2023 is het kantoorpand verkocht aan een projectontwikkelaar. De notaris krijgt in 2023 een aanslag voor onroerendezaakbelasting (OZB), rioolheffing en zuiveringsheffing. De notaris is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij in 2023 geen gebruik maakte van het kantoorpand, wat essentieel is voor het vaststellen van de belastingen. De heffingsambtenaar stelt dat simpelweg eigendom hebben van het pand voldoende is. 

Het hof stelt dat het begrip ‘gebruik’ voor belastingheffingen specifiek moet worden beoordeeld in de context van de betreffende wetgeving en rechtspraak. Bij de OZB en de rioolheffing wordt ‘gebruik’ geïnterpreteerd als het feitelijk en duurzaam benutten van een object. Dit houdt in dat er meer moet zijn dan alleen eigendom of beschikbaarheid. Er moet sprake zijn van daadwerkelijk gebruik. Het schoonhouden en het aanwezig zijn van beperkte waterafvoer voldoet niet aan deze definitie van ‘gebruik’. Het hof vernietigt de aanslagen OZB en rioolheffing.

Voor de zuiveringsheffing oordeelt het hof anders. Hier is het enkele feit van afvoer van water voldoende om als belastingplichtige te worden aangemerkt. De notaris had de feitelijke beschikkingsmacht over het pand, wat hem aansprakelijk maakt voor de heffing. Wel wordt de hoogte van de aanslag aangepast van drie naar één vervuilingseenheid, gelet op het beperkte waterverbruik.

De uitleg van ‘gebruik’ kan variëren per type heffing, afhankelijk van wetgeving en jurisprudentie. Dit onderscheid resulteerde hier in een gedeeltelijk succes voor de notaris. De OZB en rioolheffing werden vernietigd, terwijl de zuiveringsheffing deels werd gehandhaafd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2025:1089 | 07-05-2025

Invullen e-mailadres geen garantie voor bereikbaarheid

Het kenbaarheidsvereiste speelt een cruciale rol in het elektronisch bestuurlijk verkeer tussen burgers en overheidsinstanties. Dit vereiste houdt in dat een bestuursorgaan een bericht, zoals een besluit of uitspraak, alleen elektronisch mag verzenden als de geadresseerde duidelijk heeft aangegeven dat hij op deze manier bereikbaar is. De Hoge Raad moet beoordelen of het invullen van een e-mailadres voldoende is voor het kenbaarheidsvereiste. De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad concludeert van niet.

Een man ontvangt twee naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting en maakt bezwaar door een online formulier in te vullen. In het formulier is het veld e-mailadres een verplicht veld. De man vult hier zijn e-mailadres in. De heffingsambtenaar reageert door de uitspraak op bezwaar per e-mail te versturen. De man stelt dat hij deze e-mail nooit heeft ontvangen. Wanneer hij vervolgens in beroep gaat bij de rechtbank, verklaart de rechtbank zijn beroep niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de beroepstermijn. De man blijft volhouden dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en gaat in hoger beroep en uiteindelijk in cassatie.

Procureur-Generaal (PG) Pauwels concludeert dat de omstandigheden die de rechtbank in aanmerking neemt, onvoldoende zijn om te oordelen dat de man kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg bereikbaar is. Het enkele invullen van een e-mailadres op een formulier, vooral als dit een verplicht veld is, is niet genoeg om aan te nemen dat de man voor verdere communicatie langs elektronische weg bereikbaar is.

Daarnaast stelt de PG dat de heffingsambtenaar de verzending van de e-mail niet voldoende aannemelijk maakt. Een schermprint van een e-mailbericht is onvoldoende bewijs voor de verzending ervan. De PG geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie gegrond te verklaren. Hierdoor zou het beroep van de man alsnog ontvankelijk moeten worden verklaard. 

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLI:NL:PHR:2025:277 | 27-02-2025