Invullen e-mailadres geen garantie voor bereikbaarheid

Het kenbaarheidsvereiste speelt een cruciale rol in het elektronisch bestuurlijk verkeer tussen burgers en overheidsinstanties. Dit vereiste houdt in dat een bestuursorgaan een bericht, zoals een besluit of uitspraak, alleen elektronisch mag verzenden als de geadresseerde duidelijk heeft aangegeven dat hij op deze manier bereikbaar is. De Hoge Raad moet beoordelen of het invullen van een e-mailadres voldoende is voor het kenbaarheidsvereiste. De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad concludeert van niet.

Een man ontvangt twee naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting en maakt bezwaar door een online formulier in te vullen. In het formulier is het veld e-mailadres een verplicht veld. De man vult hier zijn e-mailadres in. De heffingsambtenaar reageert door de uitspraak op bezwaar per e-mail te versturen. De man stelt dat hij deze e-mail nooit heeft ontvangen. Wanneer hij vervolgens in beroep gaat bij de rechtbank, verklaart de rechtbank zijn beroep niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de beroepstermijn. De man blijft volhouden dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en gaat in hoger beroep en uiteindelijk in cassatie.

Procureur-Generaal (PG) Pauwels concludeert dat de omstandigheden die de rechtbank in aanmerking neemt, onvoldoende zijn om te oordelen dat de man kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg bereikbaar is. Het enkele invullen van een e-mailadres op een formulier, vooral als dit een verplicht veld is, is niet genoeg om aan te nemen dat de man voor verdere communicatie langs elektronische weg bereikbaar is.

Daarnaast stelt de PG dat de heffingsambtenaar de verzending van de e-mail niet voldoende aannemelijk maakt. Een schermprint van een e-mailbericht is onvoldoende bewijs voor de verzending ervan. De PG geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie gegrond te verklaren. Hierdoor zou het beroep van de man alsnog ontvankelijk moeten worden verklaard. 

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLI:NL:PHR:2025:277 | 27-02-2025

Naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 0 is onrechtmatig

Een automobilist parkeert zijn auto aan de Oscarlaan in Almere. Het eerste uur parkeren is hier gratis. Vanaf het tweede uur moet wel betaald worden. De automobilist parkeert langer dan een uur, zonder een parkeerkaartje aan te schaffen of de parkeerapparatuur in werking te stellen. Een parkeercontroleur legt een naheffingsaanslag op van € 66,50, bestaande uit € 0 aan parkeerbelasting (het tarief van het eerste uur) en € 66,50 aan kosten. De automobilist gaat hiertegen in bezwaar en later in beroep. De vraag in deze zaak is of een naheffingsaanslag parkeerbelasting rechtsgeldig kan zijn als deze uitsluitend uit kosten bestaat.

Wat stelt de automobilist?

De automobilist stelt dat de naheffingsaanslag onrechtmatig is. Aangezien geen belasting is nageheven, is geen sprake van niet-betaalde belasting. Een naheffingsaanslag die alleen uit kosten bestaat, kan volgens hem niet rechtsgeldig zijn.

Wat is het verweer van de gemeente?

De heffingsambtenaar van de gemeente stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hij voert ter onderbouwing van zijn standpunt twee gronden aan. Ten eerste heeft de automobilist geen "aangifte" gedaan door het niet in werking stellen van de parkeerapparatuur; immers, ook voor het gratis parkeren moet een ticket worden gehaald. Ten tweede stelt de heffingsambtenaar dat hij er ook voor had kunnen kiezen om, in plaats van het tarief van het eerste uur (dat gratis is), het tarief van het tweede uur (€ 1) na te heffen, aangezien de automobilist feitelijk langer dan één uur heeft geparkeerd en voor dat tweede uur wel belasting verschuldigd was. De inspecteur vindt daarom dat zowel de naheffingsaanslag als de kostenberekening rechtmatig zijn.

De rechtbank beslist

De rechtbank volgt in beroep het standpunt van de heffingsambtenaar. De rechtbank gaat mee in de redenering dat ook bij gratis parkeren de verplichting bestaat om de parkeerapparatuur te gebruiken en dat de niet-naleving hiervan kan leiden tot een naheffingsaanslag van kosten. De rechtbank ziet geen reden om de kostenberekening aan te passen en laat de naheffingsaanslag in stand zoals deze door de heffingsambtenaar is opgelegd.

Het hof oordeelt anders

Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat vereist is dat parkeerbelasting die op aangifte betaald had moeten worden, niet is betaald. Aangezien de heffingsambtenaar geen parkeerbelasting heeft nageheven, immers de aanslag bestaat uitsluitend uit kosten, erkent de ambtenaar daarmee dat er geen sprake is van niet-betaalde parkeerbelasting. De naheffingsaanslag kan daarom niet in stand blijven. Het hof verwerpt ook de argumenten dat een bevoegdheid tot naheffing bestaat, omdat geen aangifte is gedaan of omdat een hoger tarief had kunnen worden toegepast.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:594 | 03-02-2025

Parkeerbelasting voor pakketbezorgers per levering beoordelen

Voor het betalen van parkeerbelasting geldt een uitzondering als sprake is van ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’. Een bezorger die pakketten met groente en fruit aflevert, beroept zich op deze uitzondering. Hij heeft stilgestaan op een parkeerplaats waar parkeerbelasting betaald moet worden. Tijdens controles met een scanauto wordt geconstateerd dat hij geen parkeerbelasting heeft betaald. De heffingsambtenaar legt hiervoor naheffingsaanslagen op. De pakketbezorger is het hier niet mee eens.

De Hoge Raad benadrukt dat er gekeken moet worden naar de feitelijke situatie op het moment van de controle. Dit betekent dat er beoordeeld moet worden welke goederen daadwerkelijk worden geladen of gelost en of deze goederen van een zodanige omvang of gewicht zijn dat zij niet op een andere manier dan per voertuig kunnen worden vervoerd. Daarbij is het niet van belang of zich in het voertuig andere zaken bevinden, hebben bevonden of zullen bevinden die op een andere plaats zijn of zullen worden geladen of gelost. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Hierbij moet specifiek worden beoordeeld hoeveel pakketten van welke omvang en gewicht zijn geladen of gelost.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR202590 | 16-01-2025