Privégebruik auto van de zaak ondernemer

Voor het privégebruik van een auto van de zaak door een ondernemer wordt op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De Wet IB 2001 veronderstelt dat de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, tenzij overtuigend wordt aangetoond dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometers privé wordt gebruikt. Als het bewijs voor een privégebruik van niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis wordt geleverd, wordt de onttrekking op nihil gesteld. Het bewijs kan worden geleverd met behulp van een sluitende rittenadministratie. De bewijslast rust op de ondernemer.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure geoordeeld dat een ondernemer met de door hem overgelegde gereconstrueerde rittenregistraties niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Ter zitting verklaarde de ondernemer dat de derde versie van de rittenregistraties als de definitieve versie moest worden beschouwd. De geconstateerde fouten in eerdere versies waren in de derde versie gecorrigeerd, onder meer aan de hand van agenda’s van de ondernemer. De agenda’s zijn door de ondernemer niet overgelegd. De correcties hielden onder andere in dat ritten zijn vervallen, ritten zijn toegevoegd en ritafstanden zijn gewijzigd. Het hof accepteerde de rittenregistraties niet, mede omdat de ondernemer heeft bevestigd dat de rittenregistraties niet volledig, controleerbaar en juist waren. Andere punten van kritiek op de rittenregistraties waren het ontbreken van adresgegevens van vertrek en bestemming en het niet registreren van omrijkilometers. De correcties wegens privégebruik van de auto zijn volgens het hof terecht aangebracht.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20222152, 21/00071 t/m 21/00073 en 21/00145 t/m 21/00148 | 21-03-2022

Geen waardedruk zelfbewoning voor bedrijfsloods

Wanneer een onderneming wordt beëindigd, gaan tot het ondernemingsvermogen behorende zaken, die niet worden overgedragen aan derden, naar het privévermogen. Het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van deze zaken vormt winst of verlies uit de onderneming.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of bij de overgang van een loods van het ondernemings- naar het privévermogen rekening mocht worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning. De belanghebbende beriep zich op een besluit van de staatssecretaris van Financiëen uit 2009. In het besluit wordt als reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning gegeven het feit dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Het besluit is een reactie op een arrest van de Hoge Raad uit 2008. In dat arrest heeft de Hoge Raad beslist hoe de waardering dient plaats te vinden als een woning behoort tot een complex van onroerende zaken dat als zodanig wordt gewaardeerd. Min of meer duurzame zelfbewoning wordt in dat geval alleen in aanmerking genomen voor onroerende zaken, die op het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden werden gebruikt. Het hof is van oordeel dat het beroep van de belanghebbende op het besluit faalt.

Uit het overgelegde taxatierapport volgt niet dat de loods tezamen met de woning op de complexwaarde is gewaardeerd. De gezamenlijke waarde van de woning en de loods is bepaald op de som van de voor beide onderdelen afzonderlijk vastgestelde waarde. Er is geen sprake van een complex van onroerende zaken, zoals is bedoeld in het arrest van de Hoge Raad en in het besluit van de staatssecretaris. Dat de woning en loods voor de Wet WOZ als één object zijn aangemerkt maakt dat niet anders. Volgens het hof is er geen aanleiding om bij de overgang van de loods naar het privévermogen rekening te houden met een waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20222519, 21/00247 | 28-03-2022

Mogelijk langere terugbetaaltermijn voor belastingschulden

De Tweede Kamer heeft in een motie de regering gevraagd om meerdere scenario’s op te stellen voor langere betaaltermijnen voor belastingschulden dan de huidige vijf jaar. De staatssecretaris van Financiën heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van het generiek verlengen van de terugbetaaltermijn. Toch lijkt het hem verstandig om een aantal scenario’s uit te werken voor bedrijven die in de problemen zouden kunnen komen door de aflossing van hun belastingschulden.

Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart naar mogelijke knelpunten bij het aflossen van belastingschulden en om beleidsopties in beeld te brengen. De reacties uit deze consultatie worden voor de zomer naar de Kamer gestuurd. De in de motie gevraagde scenario’s kunnen onderdeel zijn van het commentaar van het kabinet bij de resultaten van de consultatie.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000120840 | 11-04-2022