UWV heeft gedifferentieerde premies Werkhervattingskas 2025 vastgesteld

Het UWV heeft het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2025 vastgesteld. In 2025 geldt voor alle bedrijfstakken een gelijk gemiddeld percentage voor de gedifferentieerde premie Whk. Gemiddelde percentage voor de component WGA bedraagt 0,83. Voor de component ZW bedraagt het gemiddelde percentage 0,5.

De gedifferentieerde premie Whk omvat twee premiecomponenten. Het betreft de WGA-premie voor alle dienstbetrekkingen en de ZW-premie voor flexibele dienstbetrekkingen. De wijze, waarop de premie wordt vastgesteld, is afhankelijk van de grootteklasse (klein, middelgroot of groot) van de werkgever. Het gemiddelde premieplichtig loon is vastgesteld op € 39.600. De grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever ligt bij een premieplichtig loon van € 990.000. De grens tussen een middelgrote en een grote werkgever ligt bij € 3.960.000.

De bijlage bij het besluit bevat een overzicht van de sectorale premiepercentages voor WGA en ZW.

In het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen zijn regels gesteld over de wijze waarop het gemiddelde percentage voor elke premiecomponent wordt vastgesteld, de berekening van opslagen of kortingen op WGA- of ZW-lasten en het minimum en maximum voor elk premiecomponent. 

Het besluit treedt in werking op 1 januari 2025.

Bron: Overig | besluit | Staatscourant 2024 nr. 22547, | 14-08-2024

Heffingsbevoegdheid over lijfrente-uitkeringen uit Nederland

Een in België wonende Nederlander was in de jaren 2016 tot en met 2018 buitenlands belastingplichtige voor de Wet IB 2001. Hij heeft voor deze jaren geen aangifte IB in Nederland gedaan en is daartoe ook niet uitgenodigd door de inspecteur.

De man ontving uit Nederland een lijfrente-uitkering en een AOW-uitkering. Nadat de inspecteur informatie van de Belgische belastingautoriteiten over 2018 heeft ontvangen, heeft hij navraag gedaan naar de wijze waarop de lijfrente-uitkeringen in België in de belastingheffing zijn betrokken. Deze uitkeringen zijn volgens mededeling van de man in België niet in de belastingheffing betrokken.

Deze informatie was aanleiding voor de inspecteur om navorderingsaanslagen IB op te leggen.

Voor de rechtbank was in geschil of de inspecteur de lijfrente-uitkeringen in de Belgische periode mocht belasten. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de inleg voor de lijfrenteverzekering in het verleden in Nederland op het belastbare inkomen in mindering is gebracht. De rechtbank ontleent aan de door de inspecteur aangevoerde feiten het vermoeden dat de inleg destijds ten laste van het inkomen is gebracht.

De inspecteur voert aan dat de lijfrenteverzekering is opgebouwd bij een Nederlandse verzekeraar in de periode dat de man als begunstigde van de verzekering in Nederland woonde. De premies zijn door betaald voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en de uitkeringen zijn na die datum ingegaan. Uit renseignementen van de verzekeraar blijkt dat de lijfrente-uitkeringen zijn opgenomen in de loonadministratie. Volgens de inspecteur rechtvaardigen die feiten het vermoeden dat de ingelegde premies aftrekbaar waren en de latere uitkeringen volledig belast zijn. De man is er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontzenuwen.

Naar het oordeel van de rechtbank komt het heffingsrecht over de lijfrente-uitkeringen over de jaren 2016 tot en met 2018 toe aan Nederland.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20245211, BRE 23/785, 23/786 en 23/787 | 28-07-2024

Vrijstelling piloteninkomen Turkije ten onrechte geweigerd?

Een Nederlandse piloot, werkzaam in Turkije, stelt dat zijn inkomen net als bij het Golfstatenbesluit vrijgesteld zou moeten zijn van belasting in Nederland. In dat besluit is door de Staatssecretaris bepaald dat het inkomen van in Nederland wonende piloten, die in de Golfstaten werken, in Nederland is vrijgesteld van belasting. Het besluit wijkt af van de geldende belastingverdragen. De goedkeuring is gegeven om te voorkomen dat in Nederland wonende piloten zwaarder worden belast voor hun werkzaamheden dan inwoners uit de Golfstaten (kapitaalimportneutraliteit). De piloot voert aan dat zijn Turkse inkomen zwaarder wordt belast dan het inkomen van een in Turkije wonende piloot. Zijn situatie is vergelijkbaar met die van in Nederland wonende piloten met inkomen uit de Golfstaten. Daarom zou ook zijn inkomen in Nederland vrijgesteld moeten zijn. De inspecteur is het hier niet mee eens en past op het inkomen de verrekeningsmethode toe, wat betekent dat het Turkse inkomen wel in Nederland wordt belast maar dat de in Turkije betaalde belasting wordt verrekend.

Belastingaangiften en het gelijkheidsbeginsel

De piloot heeft tussen 2015 en 2017 aangiften inkomstenbelasting ingediend, waarbij hij de vrijstellingsmethode toepaste, omdat hij van mening is dat zijn Turkse inkomen zwaarder belast wordt dan vergelijkbaar inkomen uit de Golfstaten (Bahrein en Oman). De staatssecretaris heeft voor piloten in de Golfstaten goedgekeurd dat de vrijstellingsmethode wordt toegepast om de concurrentiepositie te beschermen. De piloot beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat ook zijn inkomen vrijgesteld zou moeten zijn.

Verdrag tussen Nederland en Turkije

De inspecteur wijst erop dat in het belastingverdrag tussen Nederland en Turkije expliciet is afgesproken dat voor piloten de verrekeningsmethode geldt. De inspecteur stelt bovendien dat in het Golfstatenbesluit staat vermeld dat inwoners van Nederland in de Golfstaten geen belasting betalen over hun inkomen uit de Golfstaten, terwijl dat wel het geval is voor inkomen uit Turkije.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelt dat het verschil in behandeling tussen de piloot die in Turkije werkt en piloten die in Bahrein of Oman werken, niet objectief en redelijk te rechtvaardigen is. Het argument van de inspecteur biedt volgens het hof geen voldoende rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling. Zowel in het geval van de piloot in Turkije als die in de Golfstaten wordt geen rekening gehouden met het niveau van de lokale belastingheffing. Dit betekent dat in beide situaties geen sprake is van kapitaalimportneutraliteit, een situatie waarin het inkomen in Nederland niet wordt belast om een gelijke concurrentiepositie te behouden.

Het hof concludeert dat er geen goede reden bestaat om piloten, die in Turkije werken anders te behandelen dan piloten, die in de Golfstaten werken. Het verschil in belastingheffing tussen de vrijstellingsmethode voor de Golfstaten en de verrekeningsmethode voor Turkije is daarom onterecht.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20244739, BK-ARN 22/2239, 22/2240 en 22/2241 | 15-07-2024