Toelichting werkwijze Belastingdienst ten aanzien van arrest box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een toelichting gegeven aan de Tweede kamer over de wijze waarop de Belastingdienst omgaat met het arrest van de Hoge Raad over de belastingheffing in box 3. Omdat het kabinet pas later dit voorjaar een definitief besluit neemt over de gevolgen van dit arrest, kan met de uitkomst daarvan nog geen rekening gehouden worden bij de aangiftecampagne 2021. In het aangifteprogramma 2021 zijn de gevolgen van het arrest niet verwerkt. De aangifte dient op de gebruikelijke manier te worden gedaan. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2021 zal rekening worden gehouden met het arrest. De Belastingdienst houdt de aangiftes met box 3 apart tot de automatisering is aangepast en een juiste aanslag kan worden opgelegd. De aangiftetermijn 2021 zal niet worden verlengd tot een aangepast aangifteprogramma beschikbaar is.

Ook in de voorlopige aanslag 2022 is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van het arrest. De voorlopige aanslag 2022 voor mensen met inkomen in box 3 kan daardoor te hoog zijn. Voor zover dat het geval is, zal dit bij de definitieve aanslag worden hersteld. De Belastingdienst wil een invorderingspauze bieden voor mensen, die de voorlopige aanslag 2022 (deels) niet betalen. Dat betekent dat er geen (dwang)invorderingsmaatregelen zullen worden genomen als de voorlopige aanslag 2022 niet wordt betaald. De invorderingspauze geldt alleen voor mensen met inkomen in box 3.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2022-0000069725 | 27-02-2022

Aftrekbeperking lage vergoeding meewerkende partner

De Wet IB 2001 bevat een aftrekbeperking voor vergoedingen, die worden betaald aan de partner van de ondernemer voor werkzaamheden die de partner verricht in de onderneming. Vergoedingen die lager zijn dan € 5.000 per jaar komen niet in aftrek op de winst.

In een procedure bij de Hoge Raad was de vraag aan de orde of een lagere arbeidsvergoeding voor de partner dan € 5.000 per jaar kon worden aangemerkt als een vrijwilligersvergoeding, mits aan de voorwaarden daarvoor zou zijn voldaan. Volgens de Hoge Raad heeft de aftrekbeperking betrekking op vergoedingen voor alle werkzaamheden, die door de partner worden verricht ten behoeve van de onderneming, ongeacht de aard van de werkzaamheden en ongeacht de wijze waarop de vergoeding voor deze werkzaamheden bij de partner al dan niet in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken.

Volgens de Hoge Raad is ook geen sprake van strijd met het verbod op ongelijke behandeling. De wetgever heeft een ruime beoordelingsvrijheid bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen verschillend te regelen. Als het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon dient het oordeel van de wetgever te worden geaccepteerd, tenzij het van redelijke grond is ontbloot. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen.

Bij de totstandkoming van de aftrekbeperking heeft de wetgever onder ogen gezien dat een ondernemer een aan zijn partner betaalde beloning zonder nadere wettelijke voorziening in mindering kan brengen op de winst mits de beloning ziet op daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, waarvan de omvang de gebruikelijke hulp en bijstand tussen echtgenoten overschrijdt, en de beloning niet hoger is dan gebruikelijk. De aftrekbeperking is bedoeld om uitvoerings- en controleproblemen te voorkomen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022273, 20/00058 | 17-02-2022

Middelingsberekening

Wie wisselende inkomsten in box 1 heeft, kan door het indienen van een middelingsverzoek een teruggaaf van inkomstenbelasting krijgen. De inkomens in box 1 over drie aaneensluitende kalenderjaren worden dan gemiddeld, waarna de belasting per jaar wordt herrekend over het gemiddelde inkomen. Het verschil tussen de geheven en de herrekende inkomstenbelasting wordt teruggegeven voor zover dat verschil de drempel van € 545 overschrijdt. Bij de berekening van de middelingsteruggaaf wordt geen rekening gehouden met de extra belasting die is verschuldigd omdat bepaalde aftrekposten niet tegen het hoogste tarief maar tegen een verlaagd tarief in aftrek komen. Dat staat met zoveel woorden in de tekst van de Wet IB 2001 en is bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Over het jaar 2019 was van de belanghebbende een bedrag van € 75 geheven in verband met de tariefaanpassing voor de aftrek van het negatieve inkomen uit eigen woning. Bij de middelingsteruggaaf heeft de inspecteur dat bedrag buiten beschouwing gelaten. Bij de middelingsbeschikking was een berekening gevoegd waaruit volgt op welke wijze de teruggaaf is vastgesteld. Bij de behandeling van het ingediende bezwaar tegen de middelingsbeschikking heeft de inspecteur nogmaals uiteengezet hoe de teruggaaf is berekend. De belanghebbende ging desondanks in beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB2022279, BRE 20/9012 | 19-01-2022