Geen periodieke gift ondanks schenking gedurende vijf jaar

Wie een gift doet aan een goed doel, kan dit soms van de belasting aftrekken. Voor periodieke giften geldt een gunstige regeling. Echter, de wettelijke regeling schrijft voor dat het verplicht is een schriftelijke afspraak te maken waaruit blijkt dat de schenker echt vijf jaar lang gaat schenken. Volgens de rechter is een overeenkomst waarin staat dat het 'gebruikelijk' is om vijf jaar te schenken, niet genoeg. Het woord 'gebruikelijk' betekent dat het niet verplicht is.

Echtpaar schenkt aan museum

Een echtpaar wordt in 2017 promotor van een museum. De echtelieden tekenen een overeenkomst waarin staat: 'De bijdrage is € 10.000 per jaar. Het is gebruikelijk dat promotors lid blijven voor drie jaar'. Bij het tekenen wordt de drie jaar doorgestreept en vervangen door vijf jaar. Het echtpaar schenkt vervolgens elk jaar van 2018 tot en met 2022 inderdaad € 10.000 aan het museum. In hun belastingaangifte over 2020 trekken ze de schenking af als periodieke gift. Begin 2024 tekenen ze een nieuwe overeenkomst volgens een modelformulier van de Belastingdienst.

Gebruikelijk is niet hetzelfde als verplicht

De Belastingdienst accepteert de aftrek niet. De schenking telt wel mee als gewone gift, maar dat helpt niet, omdat de totale giften van het echtpaar onder de drempel blijven waarboven je mag aftrekken. De rechtbank geeft de Belastingdienst gelijk. De overeenkomst bevat geen echte verplichting om vijf jaar lang te schenken. De tekst ‘het is gebruikelijk' betekent dat de echtlieden een andere keuze mogen maken. De tekst is te vrijblijvend.

Vijf jaar

Het maakt niet uit dat het echtpaar daadwerkelijk vijf jaar lang heeft geschonken. Wat telt, is wat in de overeenkomst staat op het moment van ondertekenen. Ook de nieuwe overeenkomst uit 2024, die wel goed is opgesteld, helpt niet voor de schenking in 2020. De wetgever heeft deze strenge eis bewust gesteld. Bij periodieke giften loopt de schenker het risico dat hij de komende vijf jaar elk jaar moet betalen, ook als de financiële situatie verslechtert. Dat risico rechtvaardigt de fiscale aftrek. Zonder echte verplichting is er geen risico en dus geen recht op aftrek.

Onredelijk?

Het echtpaar vindt het oordeel onredelijk. Ze hebben in goed vertrouwen iets goeds willen doen. Het museum heeft de overeenkomst opgesteld, dus zij zijn van mening dat zij er niets aan kunnen doen dat de overeenkomst niet goed is opgesteld. De rechtbank begrijpt hun frustratie en waardeert hun goede bedoelingen. Toch kan de rechter hier niet helpen. Rechters mogen geen oordeel geven over de eerlijkheid van de wet.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:6448 | 25-09-2025

Geen uitnodiging, toch verplicht btw betalen

Een onderneemster probeert een betaalverzuimboete af te wenden door te stellen dat ze niet kan betalen vanwege het feit dat de Belastingdienst haar niet heeft uitgenodigd om aangifte te doen. De rechter verwerpt dit argument. Wie weet dat er btw verschuldigd is, moet zelf zorgen voor aangifte en betaling. De Belastingdienst hoeft daar niet eerst op te wijzen. De rechter verlaagt wel de opgelegde boete, omdat het een eenmalig incident betreft, waarvan de onderneemster heeft geleerd.

Scheepsmanager betaalt geen btw

Een onderneemster in scheepsmanagement is over 2020 en 2021 respectievelijk € 21.506 en € 23.294 aan btw verschuldigd. Toch dient zij geen aangiftes in en blijft de betaling uit. De Belastingdienst ontdekte dit door haar aangiften vennootschapsbelasting te vergelijken met de ontbrekende btw-aangiftes. In februari 2024 legt de inspecteur een naheffingsaanslag op met belastingrente en een betaalverzuimboete van € 4.480.

Geen betalingskenmerk, geen betaling

De onderneemster betoogt dat ze de btw niet kon betalen zonder betalingskenmerk. De Belastingdienst stort betalingen zonder kenmerk terug. Volgens haar heeft zij via haar adviseur in 2020 een verzoek aan de inspecteur gedaan om een uitnodiging tot het doen van aangifte te ontvangen, maar die uitnodiging bleef uit. Ze stelt dat het niet-betalen haar daarom niet kan worden aangerekend.

Onvoldoende inspanning

De inspecteur erkent dat betalen zonder betalingskenmerk problematisch is, maar ontkent dat hij via haar adviseur ooit een verzoek om uitnodiging heeft ontvangen. Volgens hem heeft de onderneemster onvoldoende inspanning geleverd om tot correcte aangifte en betaling te komen.

Actieve houding vereist

De rechtbank geeft de inspecteur gelijk. De onderneemster wist op basis van haar eigen aangiften dat omzetbelasting verschuldigd was. Dat legt een actieve verplichting op om te zorgen voor aangifte én betaling. Een enkele brief aan de Belastingdienst is onvoldoende. Zelfs als het verzoek via de adviseur wel was verstuurd, had zij actie moeten ondernemen toen een reactie uitbleef.

Lagere boete

De rechtbank vindt de boete wel te hoog, aangezien het gaat om een eenmalig incident. Nadat de inspecteur de onderneemster heeft gewezen op haar verzuim, is ze haar verplichtingen steeds correct nagekomen. Ze heeft dus geleerd van de situatie. Daarom is een boete van € 1.500 passender.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNNE:2025:4073 | 08-10-2025

Niet-gerealiseerde waardestijging van goudbaar is werkelijk rendement

De Hoge Raad oordeelt dat zowel gerealiseerd als ongerealiseerd rendement dient te worden meegenomen bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3. De rechtbank en het hof hadden hier eerder verschillend over geoordeeld, wat uiteindelijk leidde tot cassatie. Een goudbaar speelt een centrale rol in deze zaak. De waardestijging hiervan leidde tot de discussie over de hoogte van het werkelijk rendement in box 3.

In 2018 bezit een vrouw, naast haar bank- en spaartegoeden, ook een goudbaar die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Tijdens de procedure wordt vastgesteld dat de goudbaar dat jaar een ongerealiseerde waardestijging van € 701 heeft doorgemaakt. De rechtbank telt deze ongerealiseerde waardestijging van de goudbaar mee als onderdeel van het werkelijk rendement. Het gerechtshof oordeelt later anders en stelt vast dat een ongerealiseerde waardevermeerdering niet meegenomen mag worden in het belastbare inkomen, omdat hier geen daadwerkelijk genoten rendement aan ten grondslag ligt. De Hoge Raad komt uiteindelijk tot het oordeel dat de uitleg van het hof te beperkt is. Volgens de Hoge Raad moet ook een ongerealiseerde waardeverandering, zoals de toegenomen waarde van de goudbaar, worden gerekend tot het werkelijk behaalde rendement.
 

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:1475 | 02-10-2025