Schoenherstelbedrijf verliest rechtszaak over gestolen kasomzet

Wie beweert dat geld gestolen is, moet dat kunnen aantonen. Een verhaal alleen is simpelweg niet genoeg. Een schoenherstelbedrijf uit Noord-Holland komt hier bij de rechtbank achter. De rechtbank gelooft niet in het verhaal over diefstal van € 42.844 aan kasomzet. Dat een diefstal van deze omvang pas na vijf jaar wordt ontdekt, is ongeloofwaardig.

Een sociale daad die verkeerd afloopt

Het begint allemaal als een goedbedoeld gebaar. De eigenaar van het schoenherstelbedrijf laat de zoon van een bevriende oud-schoenmaker op therapeutische basis in zijn winkel werken. Een kans voor iemand die het moeilijk heeft. Eind 2018 blijkt die man geld uit de kas te stelen en extra kasafslagen te maken. Wanneer dat uitkomt, betaalt de vader van de dief ruim € 900 terug. De eigenaar laat het daarbij. Naar eigen zeggen weet hij niet dat er meer verdwenen is.

Dan komt de Belastingdienst

Vijf jaar later komt de Belastingdienst de boeken controleren. De conclusie is dat er in 2018 maar liefst € 57.106 meer omzet is geweest dan de ondernemer heeft aangegeven. De reactie van de eigenaar is dat het geld gestolen moet zijn door de man die destijds in de winkel werkte. Hij wil daarom € 42.844 afgetrokken zien als kosten. De Belastingdienst gelooft er niets van. De zaak belandt bij de rechtbank.

De rechtbank heeft grote twijfels

Het oordeel van de rechtbank is dat er veel te weinig bewijs is. Het verhaal is ongeloofwaardig. De ondernemer geeft geen concrete uitleg over wanneer en hoe hij die grote diefstal precies heeft ontdekt. Hij kan niet toelichten hoe hij op het bedrag van € 42.844 komt. Er is geen aangifte bij de politie gedaan en er is geen enkele documentatie van kasverschillen overgelegd. Vooral dat laatste punt vindt de rechtbank veelzeggend. Het bedrijf maakt namelijk dagelijks kasafslagen waarop de contante en girale omzet staan vermeld. Een kasverschil van ruim veertigduizend euro moet daarop toch opvallen? Het is niet aannemelijk dat een diefstal van deze omvang pas bij controle door de Belastingdienst, vijf jaar na dato, aan het licht komt, oordeelt de rechter. Het wekt de schijn dat het verhaal pas verzonnen is op het moment dat de Belastingdienst met correcties komt.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:9380 | 07-08-2025

Eindejaarstips erf- en schenkbelasting

Aangiftetermijn erfbelasting

Nabestaanden van iemand die op of na 1 januari 2026 overlijdt, krijgen twintig maanden de tijd voor de aangifte erfbelasting. Op dit moment hebben nabestaanden, na iemands overlijden, acht maanden de tijd. Het startmoment voor de belastingrente wordt ook verschoven van acht naar twintig maanden.

Schenkingen kort voor overlijden

Schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden worden niet langer als schenking gezien, maar alleen als deel van de erfenis. Nabestaanden hoeven dan geen aangifte voor de schenkbelasting te doen. Het bedrag van de schenking valt alleen onder de erfbelasting. Voor nabestaanden was het lastig te begrijpen dat ze eerst aangifte voor de schenkbelasting moeten doen en daarna voor de erfbelasting. Ook de verrekening van schenk- en erfbelasting riep vragen op. Dit gaat gelden bij overlijdens vanaf 1 januari 2026 en kan dus al gelden voor schenkingen in de tweede helft van 2025.

Vermogen overhevelen naar de (klein)kinderen?

Als iemand overlijdt, gaat zijn vermogen naar zijn erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen. Zonder testament geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat de langstlevende echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar de echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op de echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling van € 804.698 (2026: € 828.035).

Let op! Deze vrijstelling wordt verminderd met de waarde van de aan de echtgenoot toekomende vrijgestelde pensioenaanspraken. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt tot € 25.490 (2026: € 26.230). 

De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 25.490 (2026: € 26.230) belastingvrij erven.

Laat regelmatig controleren of het testament nog actueel is en past bij de huidige situatie. Geen testament? Overweeg dan om er een op te laten stellen.

Gebruik de schenkingsvrijstellingen

Door tijdens het leven (een deel van) het vermogen vrijgesteld te schenken aan kinderen, kan de toekomstige heffing van erfbelasting worden beperkt. Naast de jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 6.713 (2026: € 6.908), bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar eenmalig een verhoogde vrijstelling van € 32.195 (2026: € 33.129). Voor schenkingen aan kleinkinderen geldt een vrijstelling van € 2.690 (2026: € 2.769).

Ongelijke verdeling echtgenoten

Huwelijkspartners moeten voortaan over de helft van de gemeenschap van goederen schenk- of erfbelasting betalen. Ook wanneer een van de partners bijvoorbeeld al 90% van de gemeenschap van goederen krijgt en slechts 10% erft, wordt over 50% erfbelasting geheven na overlijden van de ander.

Deze maatregel geldt eveneens voor partners die in hun huwelijkse voorwaarden een ongelijke verdeling hebben afgesproken, zoals bij een verrekenbeding. De nieuwe berekening is van toepassing op iedereen die op of na 16 september 2025 (Prinsjesdag) zo’n ongelijke verdeling heeft vastgelegd. Is de ongelijke verdeling vóór die datum al afgesproken, dan verandert er niets.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetswijziging | 27-10-2025

Niet langer uitkeren van pensioen leidt tot belaste aanspraak

Een dga krijgt na twee jaar pensioenuitkeringen ineens 'het besef' dat uitkeren niet nodig was. Er volgt een naheffing van ruim een miljoen euro. De dga bereikte in juni 2015 de pensioengerechtigde leeftijd. Conform de pensioenbrief gaat zijn ouderdomspensioen van € 53.075 per jaar in. In 2015 wordt keurig aangifte gedaan én loonheffing afgedragen. In 2016 doet de bv wel aangifte, maar vergeet de loonheffing af te dragen. In het jaar 2017 doet de bv plotseling nihilaangiften. De verklaring is opmerkelijk: 'Vanaf 2017 is het besef ingedaald dat er geen pensioen uitgekeerd hoeft te worden.' Een besef dat de Belastingdienst niet deelt.

Onder dwang?

In de procedure beweert de bv dat de pensioenuitkeringen in 2015 en 2016 onder dwang van controlerende ambtenaren zijn gebeurd. Hij kan dit alleen niet bewijzen. Het hof oordeelt dat de inspecteur geen stukken kan overleggen die niet bestaan. Bovendien heeft de bv deze dwang nooit eerder aangevoerd, ook niet in de eerdere procedure over 2016.

Verrekenen met rekening-courant

De bv beweert onvoldoende middelen te hebben om het pensioen uit te betalen. Maar de dga heeft een rekening-courantschuld van € 276.747 bij de bv. Het pensioen kan simpelweg worden verrekend met deze schuld. De wettelijke beperkingen voor verrekening met regulier loon gelden niet voor pensioenuitkeringen.

Fiscaal onzuiver

Door bewust te stoppen met de pensioenuitkeringen wordt de regeling fiscaal onzuiver. De gevolgen zijn dat de volledige waarde van de pensioenaanspraak (€ 1,67 miljoen) wordt belast. Dit leidt tot een naheffing van € 1,15 miljoen, inclusief revisierente. De bv heeft bewust het risico genomen dat, als geen dwang aannemelijk kan worden gemaakt, het pensioen fiscaal onzuiver zou worden. Dat risico materialiseert zich nu in volle omvang.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:6243 | 06-10-2025